ECLI:NL:CBB:2018:220

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
22 mei 2018
Publicatiedatum
29 mei 2018
Zaaknummer
15/740
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhindering van controle door landbouwbedrijf en afwijzing van GLB-subsidieaanvraag

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 22 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant, een landbouwbedrijf, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellant had een aanvraag ingediend voor bedrijfstoeslag voor het jaar 2014 op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun. Deze aanvraag werd door de minister afgewezen, omdat de appellant op 26 mei 2014 de controle door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) had verhinderd. De controleur had op die dag geconstateerd dat de appellant zich agressief gedroeg en de controleur belemmerde in zijn werkzaamheden. De minister verklaarde het bezwaar van de appellant ongegrond, wat leidde tot beroep bij het College.

Tijdens de zitting werd duidelijk dat de appellant de controleur had belet om een volledige controle uit te voeren, wat in strijd is met artikel 26 van Verordening (EG) nr. 1122/2009. De appellant betwistte de juistheid van de bevindingen van de controleur, maar het College oordeelde dat de minister terecht had geconcludeerd dat de controle was verhinderd. De appellant was eerder veroordeeld voor mishandeling van de controleur, maar was in hoger beroep vrijgesproken. Het College oordeelde dat de vrijspraak van de mishandeling niet betekende dat de controle niet was verhinderd.

Het College concludeerde dat de minister op basis van de feiten en omstandigheden in het proces-verbaal van bevindingen terecht de GLB-subsidieaanvraag had afgewezen. De appellant had geen recht op de subsidie omdat hij de controle had verhinderd, en er was geen ruimte voor een belangenafweging. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 15/740
5101

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2018 in de zaak tussen

[appellant] , te [woonplaats] , appellant

(gemachtigde: mr. W. Bustin),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. C.J.M. Daniels).

Procesverloop

Bij besluit van 13 november 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellant om bedrijfstoeslag voor het jaar 2014 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (de Regeling) afgewezen.
Bij besluit van 17 september 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 31 maart 2017 heeft appellant een nader stuk overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het College heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Op 19 juli 2017 heeft het College het onderzoek met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heropend en appellant verzocht nadere stukken te overleggen.
Bij brief van 1 augustus 2017 heeft appellant nadere stukken overgelegd.
Bij brief van 23 augustus 2017 heeft verweerder daarop gereageerd.
Nadat partijen toestemming hebben verleend om geen nadere zitting te houden, heeft het College het onderzoek gesloten en bepaald dat uitspraak zal worden gedaan.
Overwegingen
1.1
Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2
Op maandag 26 mei 2014 heeft een controleur van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) het bedrijf van appellant bezocht. Hiervan is een proces-verbaal van bevindingen van 5 juni 2014 opgemaakt. Dit proces-verbaal is op ambtsbelofte opgemaakt.
In dit proces-verbaal staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“(…)
Op maandag 26 mei 2014, omstreeks 10.50 uur, bevond ik, [verbalisant], mij op de openbare weg, genaamd [adres] , te [woonplaats] , althans binnen de gemeente [plaats] . Ik bevond mij daar ter zake, toezichthoudend op bepalingen, zoals gesteld in de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden en het Activiteiten Besluit. Dit hield in, het gebruiken en op de juiste wijze toedienen van gewasbeschermingsmiddelen.
Ik zag aan mijn rechterzijde, vanaf de [adres] , op een perceel bouwland, een tractor van het merk John Deere met daarachter gekoppeld een getrokken veldspuit apparatuur van het merk CHD, rijden.
Vervolgens ben ik met mijn dienstauto (…) via een aangrenzend betonpad, richting het perceel bouwland gereden.
(…)
Vervolgens heb ik, het perceel suikerbieten betreden en heb ik de bestuurder van onderhavige combinatie een stopteken gegeven. De combinatie stopte en vervolgens stapte een man uit de tractor en kwam mijn richting op lopen. Voorts heb ik mij aan deze persoon voorgesteld, door mij in mijn naam en functie aan deze man kenbaar te maken. Verder heb ik de man het doel van mijn komst medegedeeld en mijn bevindingen ten aanzien van zijn spuitgedrag kenbaar gemaakt. Ik heb deze man kenbaar gemaakt dat hij met zijn spuitbomen van de veldspuit apparatuur te ver over het sloottalud reikte, waardoor er mogelijk spuitvloeistof in het oppervlakte water terecht zou kunnen komen. Bovendien werd er geen gebruik gemaakt van een in werkingzijnde kantdop. Voorts heb ik hem medegedeeld dat er een boeterapport zou worden opgemaakt ter zake van zijn spuitgedrag. Vervolgens hoorde ik deze man zeggen:
“Ik ken jouw wel. Jij staat er niet zo best op bij de boeren. Jij bekeurd ook iedereen. Vorig jaar heb jij [naam] nog bekeurd. Ik heb al vaker problemen met de AID gehad. [Naam] heeft mij ook al eens bekeurd. Dat heeft mij toen veel geld gekost. Ik moet jullie niet. Ik trek het niet meer. Het zit mij tot hier. Jouw broers zijn ook boer. Ik snap niet dat jij dit werk wilt doen. Wat ben jij een klootzak. Een waardeloze vent. Vuile klootzak.”
Alvorens ik mij wilde legitimeren greep deze man mij bij mijn schouder en gooide mij vervolgens op de grond. Daarna hield hij mij in een soort houtgreep, waardoor ik niet los kon komen. Vervolgens sloeg deze man mij een keer of 3 a 4 keer met zijn volle vuist tegen mijn linkeroor / jukbeen. (…) Uiteindelijk wist ik mij los te wurmen en ben rennend naar mijn auto gegaan. Vervolgens kwam de man rennend achter mij aan rennen.
Tijdens het rennen riep deze man of in woorden van gelijke strekking:
“Wat ben jij een klootzak. Een waardeloze vent. Ik weet wel wie jij bent. Ik weet jouw te vinden. Jij wil iedereen kapot maken”.
Vervolgens ben ik in mijn dienstauto gaan zitten. (…) Daarna heb ik mijn dienstauto gestart en wilde weg rijden. Ik zag dat de man vervolgens voor mijn dienstauto is gaan staan. Vervolgens maakte de man met beide handen een gebaar, dat ik zijn richting moest oprijden. Hieraan gaf ik geen gehoor. Vervolgens heb ik de rechterzijraam van mijn dienstauto naar beneden gedaan en de man gevraagd of hij voor mijn auto weg wilde gaan, zodat ik weg kon rijden. De man gaf hieraan, geen gehoor en zei tegen mij: “
Rij mij maar dood”. Ik zei tegen de man: “
Waar slaat dit op. Wat is je naam”. Hierop kreeg ik geen reactie.
(…) Vervolgens heb ik mijn dienstauto gedraaid en ben met mijn dienstauto een vijftal meters over onderhavige perceel suikerbieten gereden, om vervolgens via het fietspad weg te kunnen rijden. (…)”
1.3
De controleur van de NVWA heeft samen met een collega op 13 oktober 2014 een boete rapport opgemaakt. De bevindingen van dit boeterapport komen overeen met de bevindingen zoals hiervoor in het proces-verbaal van bevindingen weergegeven. Verder vermeldt het boeterapport, voor zover hier van belang, het volgende:
“(…)
Als gevolg van de mishandeling heb ik de inspectie moeten staken en heb niet kunnen vaststellen welke gewasbeschermingsmiddelen er zijn gebruikt en of de gewasbeschermingsmiddelen ook volgens hun voorschriften werden gebruikt.
Op maandag 26 mei 2014, omstreeks 15.15 uur, bevond ik, [collega van de controleur], mij op het landbouwbedrijf [appellant], gelegen aan (…). Aldaar sprak ik, nadat ik mij had bekendgemaakt, met [echtgenote van appellant]. Ik heb [echtgenote appellant] uitgelegd dat ik een monster wilde nemen van het restant spuitvloeistof in de veldspuit. [Echtgenote appellant] deelde mij mede dat haar man vastzat op het politiebureau, maar dat zij toestemming gaf om een monster te nemen. Ik zag door het mangat dat de tank van de veldspuit nagenoeg leeg was. Van het restant op de bodem van de tank heb ik een monster genomen en verzegeld middels een secubag (5339708) en deze ter bewaring opgestuurd naar het Rikilt.
(…)”
1.4
In het proces-verbaal verhoor verdachte van 26 mei 2014 staat dat appellant het volgende, voor zover hier van belang, heeft verklaard:
“(…)
Op maandag 26 mei 2014 was ik aan het sproeien met Bortrac. (…) Ik zag op een gegeven moment dat er een auto stil bleef staan op het fietspad naast ons stuk land met bieten. Ik meende waar te nemen dat deze auto een stukje door het bietenveld reed. De auto stond in mijn werkgebied en ik zag dat hij reed en vervolgens stopte. (…) Ik zag dat deze bestuurder zijn met een omhooggestoken middelvinger liet zakken. Ik werd op dat moment pissig omdat we al zoveel beleefd hebben met dit stuk land en verkeer wat maar te pas en te onpas over het fietspad rijd en door onze gewassen naast het fietspad. (…) Ik naderde de man en zei: “Je hebt hier niets te zoeken met je auto”. Ik denk dat ik nogal dreigend op hem afkwam want ik zag dat hij terug deinsde. Ik hoorde dat de man tegen mij zei: “Ik mag hier wel zijn”. Ik zag dat hij terug liep naar zijn auto en in de auto stapte. Ik liep toen voor deze personenauto langs. Toen ik voor de auto stond, meen ik dat de bestuurder toen even jennend extra gas gaf. Ik zei en gebaarde toen tegen hem: “Nou kom maar dan” en hierbij wenkte ik hem met mijn hand. De bestuurder reed hierop ca 2 meter naar voren. Ik zag dat hij “nee” schudde met zijn hoofd en dat hij vervolgens achteruit op het fietspad reed en keerde.
(…)
A: (…) Ik ben toen gelijk verbaal tekeer gegaan tegen deze man omdat ik dacht dat hij zijn middelvinger tegen mij had opgestoken en omdat personenauto’s daar niet mogen komen en bovendien hinderde deze man mij in mijn werkzaamheden.
V: De aangever zegt dat u hem toen al herkende.
A: Dat is niet waar, ik heb die man nog nooit eerder gezien. Ik zei: “Vort hier, met die auto, je hebt hier met die auto niets te zoeken”. Ik was boos. Ik hoorde hem zeggen dat hij hier gewoon mocht zijn. Ik zei: “Je moet hier wegwezen, je hebt hier niks te zoeken met die auto. Dit is een fietspad”. Ik ben met hem meegelopen naar zijn auto hierbij hebben over en weer stevig tegen elkaar gesproken. Ik heb hierbij met mijn vinger in de lucht gewezen als zijnde in een gebaar van: wegwezen. Dat zal misschien dreigend over gekomen zijn bij die man. Ik zag dat hij in zijn auto stapte.
(…)”
1.5
Bij uitspraak van 27 augustus 2014 heeft de politierechter appellant veroordeeld ter zake van mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. Bij uitspraak van 20 mei 2016 (aantekening mondeling arrest) heeft het gerechtshof die uitspraak vernietigd, niet bewezen verklaard dat appellant het ten laste gelegde heeft begaan en hem daarvan vrijgesproken.
1.6
Bij het primaire besluit heeft verweerder de GLB-subsidieaanvragen van appellant voor het jaar 2014 alsnog afgewezen, omdat appellant op 26 mei 2014 de controle op het perceel bouwland (suikerbieten) heeft verhinderd doordat hij de controleur heeft belet om een volledige controle uit te voeren.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van appellant ongegrond verklaard. Verweerder heeft hierbij onder verwijzing naar het proces-verbaal van bevindingen uiteengezet dat appellant geen medewerking heeft verleend aan de controle van de NVWA, dat hij het de controleur onmogelijk heeft gemaakt verdere controlewerkzaamheden uit te voeren op het bedrijf van appellant en de controleur van dat bedrijf heeft verjaagd. Verweerder ziet dit als een verhindering van een controle in de zin van artikel 26 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers (Verordening 1122/2009). Volgens verweerder is van een afgeronde controle op het moment dat de controleur stelt te zijn mishandeld nog geen sprake, omdat de controleur niet heeft kunnen vaststellen welke gewasbeschermingsmiddelen zijn gebruikt en of deze volgens hun voorschriften werden gebruikt. Dat er op een later moment op de dag door een andere controleur wel een monster is genomen uit de sproeimachine, maakt niet dat appellant de controle eerder op de dag niet heeft verhinderd. Voorts heeft verweerder uiteengezet dat voor de constatering dat appellant de controle op 26 mei 2014 heeft verhinderd, een onherroepelijk strafrechtelijk vonnis ten aanzien van wat appellant is ten laste gelegd niet noodzakelijk is. Op basis van de feiten en omstandigheden die zijn vastgelegd in het proces-verbaal van bevindingen wordt duidelijk dat appellant de controle heeft verhinderd en enkel die verhindering vormt de grondslag voor de afwijzing van de GLB-subsidieaanvragen voor het jaar 2014. Voor een belangenafweging laat artikel 26 van Verordening 1122/2009 geen ruimte.
3.1
Appellant heeft aangevoerd dat niet van de juistheid van de bevindingen van de controleur van de NVWA zoals weergegeven in het proces-verbaal van bevindingen mag worden uitgegaan, althans dat daaruit niet kan worden afgeleid dat appellant de controle heeft verhinderd. Hij heeft erop gewezen dat de verklaringen van appellant en de controleur over het legitimeren, de mishandeling en het wegrijden uiteenlopen. Appellant is bovendien in hoger beroep vrijgesproken van de mishandeling.
3.2
Appellant heeft voorts aangevoerd dat uit het proces-verbaal van bevindingen juist blijkt dat tijdens de controle aangaande het Activiteitenbesluit milieubeheer en de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden is vastgesteld dat er niet conform het Activiteitenbesluit is gewerkt. Door de controleur is geconstateerd dat de kantdop niet op de juiste wijze was bevestigd. Van de overtreding zijn door de controleur foto’s gemaakt. Met andere woorden: de controle is aangevangen, uitgevoerd en afgerond en heeft geleid tot het voornemen tot opleggen van een bestuursrechtelijke sanctie. Appellant stelt dat in de rapportage niet wordt aangegeven dat er nog een monster genomen had moeten worden.
3.3
Over deze beroepsgronden overweegt het College als volgt.
3.4
Artikel 26, tweede lid, van Verordening 1122/2009 bepaalt dat indien de landbouwer of zijn vertegenwoordiger de uitvoering van een controle ter plaatse verhindert, de betrokken steunaanvragen worden afgewezen.
3.5
Een bestuursorgaan mag in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal. Indien die bevindingen evenwel gemotiveerd worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de besluitvorming ten grondslag kunnen worden gelegd. Dat appellant over een aantal punten anders heeft verklaard dan de controleur en appellant de bevindingen van de controleur ontkent, vormt geen aanleiding voor zodanige twijfel. Dat appellant ter zake van mishandeling is vrijgesproken levert evenmin zodanige twijfel op. Uit de ongemotiveerde aantekening mondeling arrest kan niet worden opgemaakt waarom appellant is vrijgesproken van het tenlastegelegde, terwijl het hier bovendien niet gaat om de vraag of appellant de controleur heeft mishandeld maar of – kort gezegd – appellant de controle heeft verhinderd. Maar zelfs als de bevinding van de controleur over de mishandeling al buiten beschouwing moet worden gelaten, dan ziet het College geen aanknopingspunt dat verweerder bij zijn besluitvorming niet mocht uitgaan van de overige bevindingen van het proces-verbaal van bevindingen, die grotendeels overeenkomen met de verklaringen van appellant zoals vermeld in het proces-verbaal van verhoor verdachte hiervoor onder 1.4 weergegeven. Op grond van deze bevindingen heeft verweerder terecht geconcludeerd dat appellant de controle ter plaatse in de ochtend van 26 mei 2014 heeft verhinderd. Uit die bevindingen en de eigen verklaringen van appellant volgt immers dat door het handelen van appellant en meer in het bijzonder door verbaal en dreigend tekeer te gaan tegen de controleur in woord (‘je moet hier wegwezen’) en in gebaar (‘ik heb hierbij met mijn vinger in de lucht gewezen als zijnde een gebaar van: wegwezen’) de controleur het bedrijf van appellant heeft verlaten zonder de controle te kunnen afronden. Dat appellant niet zou hebben geweten dat de controleur een controleur van de NVWA was, acht het College niet aannemelijk nu de controleur in het proces-verbaal van bevindingen heeft gerelateerd dat hij zich aan appellant heeft voorgesteld door hem in naam en functie aan appellant kenbaar te maken en hem het doel van zijn komst heeft meegedeeld, van de juistheid waarvan het College in zoverre dus uitgaat.
3.6
Anders dan appellant heeft aangevoerd, bestaat geen grond voor het oordeel dat de controle van de controleur reeds was afgerond en bijgevolg geen sprake meer kan zijn van een verhindering van een controle. Verweerder heeft in het verweerschrift onder verwijzing naar het proces-verbaal van bevindingen gemotiveerd uiteengezet dat de controle zag op de vraag of sprake was gebruik van een gewasbeschermingsmiddel en of dit middel juist was toegepast en dat het nemen van een monster van de spuittank en het laten onderzoeken van dit monster op de aanwezigheid van gewasbeschermingsmiddelen onderdeel van een dergelijke controle is. Vaststaat dat de controleur in de ochtend van 26 mei 2014 geen monster heeft genomen en dat de collega van de controleur later op de dag alsnog een monster van de spuittank heeft genomen. Dat die collega van de controleur de controle ter plaatse later op de dag heeft kunnen voortzetten, laat onverlet dat appellant de controle in de ochtend heeft verhinderd.
3.7
Voor de conclusie dat, zoals appellant heeft aangevoerd, de controleur er veel aan gelegen zou zijn appellant te laten boeten voor de vermeende mishandeling en de controleur aldus vooringenomen zou zijn, biedt hetgeen appellant heeft aangevoerd geen grond.
3.8
Uit het voorgaande volgt dat de beroepsgronden niet slagen.
4. De beroepsgrond van appellant dat de opgelegde sanctie niet proportioneel is ten opzichte van die geschonden norm en meer in het bijzonder dat de gevolgen van de afwijzing van de GLB-subsidieaanvragen voor het jaar 2014 voor hem enorm zijn, faalt evenzeer. De belangenafweging op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Awb vindt plaats voor zover niet uit een wettelijk voorschrift een beperking voortvloeit. Uit artikel 26, tweede lid, van Verordening 1122/2009 volgt dwingend dat een landbouwer die een controle verhindert volledig van steun moet worden uitgesloten. Hierbij is geen ruimte gelaten voor een belangenafweging. Verweerder is gebonden aan het Europese sanctiestelsel en is niet bevoegd hiervan af te wijken (zie de uitspraak van het College van 29 juni 2017, ECLI:NL:CBB:2017:276).
5. Het beroep is dus ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van mr. W.M.J.A. Duret, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2018.
A. Venekamp W.M.J.A. Duret