ECLI:NL:CBB:2018:20

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
18 januari 2018
Publicatiedatum
22 februari 2018
Zaaknummer
17/258
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke handhaving van de Wet dieren met betrekking tot de zorg voor runderen en de kosten van bestuursdwang

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 18 januari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een maatschap en de staatssecretaris van Economische Zaken. De maatschap, die runderen houdt, kreeg op 24 maart 2016 een last onder bestuursdwang opgelegd vanwege overtredingen van de Wet dieren. De staatssecretaris stelde dat de gezondheid en het welzijn van de runderen waren aangetast door onvoldoende zorg, overbezetting en slechte hygiëne. De maatschap voerde aan dat de opgelegde maatregelen onterecht waren en dat er geen overtredingen waren geconstateerd. Tijdens de controle op 11 februari 2016 werden verschillende tekortkomingen vastgesteld, waaronder onvoldoende schone en droge ligplekken, lange en onverzorgde klauwen, en een gebrek aan medische zorg voor zieke dieren. De maatschap betwistte de bevindingen van de toezichthouders en stelde dat de runderen goed verzorgd werden. Het College oordeelde dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat de maatschap de Wet dieren had overtreden en dat de opgelegde maatregelen gerechtvaardigd waren. De maatschap werd echter niet in de kosten van de bestuursdwang belast, omdat het College oordeelde dat de uitvoering van de maatregelen niet disproportioneel was en dat er alternatieve huisvesting beschikbaar had kunnen zijn. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van dierenhouders onder de Wet dieren en de noodzaak van adequate zorg voor dieren.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 17/258
11350

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 januari 2018 in de zaak tussen

Maatschap [naam 1] , te [plaats 1] , appellante

(gemachtigde: mr. P. Sipma),
en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. J.H. Verheul-Verkaik).

Procesverloop

Bij besluit van 24 maart 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan appellante een last onder bestuursdwang opgelegd wegens overtreding van het bepaalde in de Wet dieren.
Bij besluit van 20 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 25 juli 2017 (kostenbesluit) heeft verweerder de kosten van bestuursrechtelijke handhaving bij appellante in rekening gebracht.
Appellante heeft het kostenbesluit betwist.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2017. Partijen zijn verschenen, vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Voor appellante zijn verder verschenen [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] . Voor verweerder zijn voorts verschenen ing. [naam 5] , [naam 6] , [naam 7] , [naam 8] , [naam 9] , [naam 10] .
Als getuigen zijn verschenen en gehoord [naam 11] , [naam 12] , [naam 13] en [naam 14] .

Overwegingen

1. Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Appellante houdt runderen en schapen te [plaats 2] . Op 11 februari 2016 hebben toezichthouders van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) een controle uitgevoerd op deze locatie van het bedrijf van appellante, vastgelegd in het toezichtrapport met nummer 91323. De toezichthouders hebben het volgende geconstateerd:
“Overtreder [naam 4] vertelde ons dat wij niet mochten controleren.
(…)
Ik, toezichthouder [naam 7] , deelde Overtreder [naam 4] mede dat wanneer hij de inspectie zou weigeren, hij de kans zou lopen om alle toeslagrechten voor het jaar 2016 te verspelen. Dan stop ik met het aanvragen van de toeslagrechten was zijn commentaar. Ik toezichthouder [naam 7] , heb overtreder [naam 4] medegedeeld, dat wanneer hij de inspectie zou weigeren, wij later onder bescherming van de politie zouden terugkeren en alsnog de inspectie zouden uitvoeren.
(…)

Wij zijn de controle gestart in stal 8

Wij zagen dat in stal 8 de nodige zorg werd onthouden bij de aanwezige kalveren.
(…)
Hok 2
 (…)
 Wij zagen dat een kalf met werknummer [… 1] was gestorven en niet door overtreders uit het strohok was verwijderd. Dierenarts [naam 8] vertelde na de inspectie van het kalf, dat het dode kalf een vuil achterwerk had, waarschijnlijk ontstaan door diarree. Een gestorven kalf, dat gaat ontbinden, laten liggen tussen de overige kalveren komt de hygiëne niet ten goede.
 Wij zagen dat dit hok onvoldoende was ingestrooid. Wanneer alle kalveren tegelijk gaan liggen is er onvoldoende schone en droge ligruimte ter beschikking. De rang laagste en zwakkere kalveren hebben hierdoor geen schone en droge ligplaats ter beschikking. Runderen gaan nadat ze zijn gedrenkt en van het ruwvoer hebben gevreten, gezamenlijk liggen herkauwen (kuddegedrag). Wij hoorden soppende geluiden als de kalveren door het hok liepen.
 Overtreder (…) vertelde op onze vraag, dat bij het dode kalf
geen dierenartswas ingeschakeld.
(…)
Vier kalverenboxen noordzijde
(…)
 Wij zagen een kalf liggen met hangende oren, een versnelde ademhaling en een vervuilde achterhand (door diarree). Het kalf leek ziek. Het kalf was voorzien met werknummer [… 2] . (…) Overtreder (…) vertelde dat het kalf een maand terug was bekeken door de praktiserend dierenarts. Het kalf had diarree en een ontsteking aan de linker (ligplek) achterbil. Bij dit zieke kalf was onlangs
geendierenarts geweest voor een vervolgbehandeling dan wel nadere diagnostiek onderzocht. Dierenarts [naam 8] vond dat bij dit zieke kalf direct een dierenarts moest komen.
(…)
In het tweede gedeelte, gereedschap schuur
 Wij zagen dat in een strohok 6 kalveren waren gehuisvest. Wij zagen achter het voerhek dat het hok nat was door urine en mest. Wanneer alle kalveren tegelijk gaan liggen zijn er onvoldoende schone en droge ligplekken ter beschikking. De rang laagste en zwakkere kalveren hebben hierdoor geen schone en droge ligplaats ter beschikking.
(…)

Stal 3 Boerderij potstal

Wij zagen dat in stal 3 de nodige zorg werd onthouden bij de aanwezige runderen. Hier worden kreupele melkkoeien en melkkoeien die in een minder conditie verkeren gehuisvest van uit de grote ligboxen, stal 11.
(…)
 Wij zagen dat in het potstalgedeelte een dikke laag bestaande uit mest en stro, tussen de 80 cm en een meter dik aanwezig was.
 Wij zagen dat de aanwezige melkkoeien nagenoeg met de ruggen en de koppen tegen de zolder kwamen indien de grote melkkoeien in hun natuurlijke staande houding wilden staan.
 Wij zagen dat in deze stal de runderen werden gehuisvest die slecht ter been en of ernstig kreupel waren.
 Wij zagen runderen met dikke voor- en achterpoten.
 Wij zagen een zeer magere melkkoe met werknummer [… 3] met dikke poten liggen op de dikke laag mest en stro. Wij zagen dat de melkkoe met werknummer [… 3] met moeite overheid kon komen. De melkkoe kon de concurrentie bij het voerhek niet aan. Deze melkkoe moest volgens de NVWA dierenartsen terstond worden afgezonderd in een ziekenstal en individueel worden verzorgd en een praktiserend dierenarts moet de melkkoe beoordelen.
 Wij zagen dat wanneer kreupele melkkoeien zich naar de vreet en drinkplaats of rustplaats begeven, met moeite de helling van mest van ca. 80 cm tot 1 meter kunnen nemen. Volgens de NVWA dierenartsen lijden deze kreupele koeien veel pijn, wanneer ze tegen de dikke mest laag op en af moeten.
(…)
Tijdens de controle in stal 3, heeft NVWA dierenarts [naam 8] meerdere keren gevraagd naar het medisch register.
(…)
Na verder aandringen bleken er op een schoolbord bij de melkstal en in een schrift medische behandelingen te zijn geregistreerd vanaf 30 november 2015. Dit was in het Roemeens, voor ons onduidelijk met niet alle gewenste gegevens die in een medisch register behoren te staan.
(…)
 Wij zagen dat bij de melkstal een schoolbord hing waarop werknummers stonden genoteerd. Wij zagen en begrepen dat de tekst in het Roemeens was, niet volledig was en onbegrijpelijk. Dus niet akkoord. (…)
 Overtreder [naam 4] liet ons een schrift zien waarop anderhalve pagina gegevens stonden genoteerd. Wij zagen werknummers staan, dagen van de week in het Roemeens (dit bracht nader onderzoek aan het licht), data en een voor ons niet altijd duidelijk medicijn en een kolom met getallen, waarschijnlijk de wachtdagen voor de melk die dan niet geleverd kan worden aan de zuivel. Geen registratie van wachtdagen voor vlees.
 (…)
 De medische registratie was incompleet en onvoldoende. Er waren geen visitebrieven van de dierenartsbezoeken.
(…)

Stal 7. Kapschuur tegen de grote ligboxenstal.

Wij zagen dat in stal 7 de nodige zorg werd onthouden bij de aanwezige jonge runderen.
 Wij zagen dat hier 26 jonge runderen werden gehuisvest. Wij zagen dat er voor deze jonge runderen, 20 ligboxen beschikbaar waren. Enkele werknummers zijn door ons gecontroleerd, deze runderen waren in de leeftijd van een half jaar en ouder. Wij zagen dat enkele jonge runderen op de roostervloer lagen. In deze ligboxenstal is een schone droge ligplaats alleen mogelijk in de ligboxen.
Wij zagen dat de vachten van de jonge runderen vuil waren door natte en droge mest en urine. Dit was vooral aan de onderbuik en poten. Dit is waarschijnlijk ontstaan doordat niet voor elk rund een ligbox beschikbaar was. Wanneer deze runderen moe zijn gaan ze op de door mest en urine vervuilde roosters liggen. Een andere plaats is niet beschikbaar voor hen.
(…)
Tijdens de controle van stal 7, (…) kwam de ons bekende vader [naam 2] op het bedrijf (…).
Tijdens het mededelen waarom hij hier waren, vond overtreder [naam 2] het noodzakelijk om een sneer naar NVWA dierenarts [naam 9] te moeten maken. (…)
 Op het moment dat ik vertelde dat wij verder gingen met de inspectie kreeg ik, toezichthouder [naam 7] , een duw van overtreder [naam 2]
 Direct hierop werd toezichthouder [naam 6] , met beide handen bij zijn overall beet gepakt voor overtreder [naam 4] en gesommeerd om te vertrekken.
 Hierop wilden de NVWA dierenartsen direct vertrekken om de politie in te schakelen
 Wij, toezichthouders, hebben beide overtreders [naam 18] hierop aangesproken. Wij gaan nu zonder problemen de inspectie voortzetten of wij trekken ons terug en komen met de politie terug en verder gevolg zal zijn weigeren inspectie en alle toeslagrechten worden niet uitbetaald door de RVO.
Overtreder [naam 2] (…) beloofde dat hij erop zou toezien dat de inspectie verder goed en rustig zou verlopen.

Stal 9 achterzijde van stal 8

(…)
Wij zagen dat in stal 9 de nodige zorg werd onthouden bij de aanwezige jonge runderen.
 Wij zagen dat in de ruimtes waarin de kalveren werden gehouden, achter het voerhek de bodembedekking vervuild en nat was door mest en urine en onvoldoende waren ingestrooid.
(…)
Stal 13 twee grote strohokken worden gebruikt als afkalfstal en ziekenstal.
Wij zagen dat in stal 13 de nodige zorg werd onthouden bij de aanwezige runderen.
1e strohok (…)
 Wij zagen in het 1e strohok een koe met een kale plek en een verdikking op de nek vermoedelijk ontstaan door een te laag staand voerhek.
 Wij zagen dat de runderen in deze strohokken vieze benen en flanken hadden. Deze runderen hebben dus niet altijd een schone en droge ligplaats ter beschikking gehad. Deze strohokken worden gebruikt als afkalfstal, dus juist in deze stallen zou de hygiëne uitstekend moeten zijn.
 Wij zagen dat het voerhek van de strohokken uit landhekken bestond met horizontale dwarsbuizen. Dit bemoeilijkt het opnemen van het ruwvoer (…)
 Wij zagen in deze afdeling runderen met lange onverzorgde klauwen.
(…)

Stal 12. Stal met 40 zandbed ligboxen.

(…)
Wij zagen dat in stal 12 de nodige zorg werd onthouden bij de aanwezige runderen.
(…)
 Wij zagen dat in stal 12 40 ligboxen aanwezig en beschikbaar waren.
 Wij zagen dat in de twee verblijven 12a en 12b, respectievelijk er 20 en 31 ligboxen waren gemaakt. In deze ligboxen zagen wij rubberen matten liggen.
Wij zagen tijdens de start van de controle, dat de looproute van de melkstal naar de huisvesting stal 12, 12a en 12b sterk verontreinigd was door mest en urine.
 Wij zagen dat tijdens de inspectie de looppaden werden schoon geschoven en getracht te ontdoen van alle mest en urine. De ondergrond werd niet met water schoongemaakt, alleen de mest werd wegschoven hierdoor bleef er op de ondergrond een dun laagje mest achter.
 Inspecteur (…) heeft getracht de dicht op elkaar staande melkkoeien te tellen. Hij had zeker 160 melkkoeien geteld, maar is er wel van overtuigd dat er een aantal melkkoeien meer aanwezig waren (ca. 170). Reden van het niet exact te tellen aantal melkkoeien was, dat wanneer de toezichthouder zich tussen de melkkoeien had begeven in stal 12, dat de melkkoeien zouden worden opgedreven. Gevolg hiervan zou kunnen zijn dat de staande melkkoeien die stonden te wachten om te kunnen gaan liggen, te rusten en te herkauwen dan bij de liggende melkkoeien op het uier of spenen zouden kunnen gaan staan met alle gevolgen van dien.
 Wij zagen dat in deze koppel veel melkkoeien moeilijk liepen. Na inschatting van ons en NVWA dierenartsen zeker wel ca. 40%. Wij zagen melkkoeien met zowel voor als achter klauwproblemen, lange klauwen en niet verzorgde klauwen.
 Wij zagen dat, na onze inschatting en van de NVWA dierenartsen, zeker 40% van de melkkoeien, schraal en mager waren. Wij zagen veel melkkoeien met een vervuild haarkleed, vuile onderbuiken, flanken en poten door natte en droge mest en urine.
 (…)
 Wij zagen dat aan het eind van de verblijven 12a en 12b. dat er diepe geulen naast het looppad waren, gevuld met water, modder, mest en urine. Wij zagen dat de melkkoeien hier tot de knieën en hakken in wegzakten wanneer ze er door een hogere melkkoe in rang werden ingedrukt. (…)
 Wij zagen namelijk dat er buiten de 40 zandbedligboxen en de 51 ligboxen voorzien van rubberen matten geen mogelijkheid was om schoon en droog te kunnen liggen en rusten. Er waren op ongeveer 160 tot 170 melkkoeien 91 ligboxen beschikbaar. Wanneer de melkkoeien moe zijn en er is geen schone droge ligplaats beschikbaar dan gaan de melkkoeien op de vuile ondergrond van de looppaden liggen die zijn verontreinigd door mest en urine. Wij zagen dat de magere melkkoeien juist de vuilste vachten hadden. Dit zijn waarschijnlijk de melkkoeien die het laagste in rag en zwakkere melkkoeien zijn in deze koppel.
 Wij zagen dat andere melkkoeien al met de voorpoten in de ligboxen stonden te wachten om de plaats van de daar liggende melkkoeien in te kunnen en te willen nemen om te kunnen rusten/liggen.
 (…)

Vijfde opmerking inspecteurs.

“Wij zagen veel melkkoeien in de stallen 3, 12, 12a en 12b en 13 met veel te lange klauwen zowel voor- als achter klauwen. Slecht verzorgde klauwen, maar vooral ook de hygiëne zorgen voor schone droge looppaden is op dit bedrijf slecht verzorgd. Wanneer de looppaden niet schoon zijn ontstaat er een dikke laag mest om de klauwen. (…) Zoals overtreder (…) aangeeft hebben ze mortellaro problemen bij hun melkkoeien. Dan is juist hygiëne van groot belang, zoals schone en droge looppaden voor de melkkoeien, waardoor er geen mest aankoekt aan de klauwen en een poten het bad met kopersulfaat zijn werk kan doen”
(…)

Stal 11 de grote ligboxenstal.

Wij zagen dat in stal 11 de nodige zorg werd onthouden bij de aanwezige melkkoeien.
  • Het tellen van de melkkoeien in de grote donkere stal is een groot probleem, nagenoeg niet te doen als de melkkoeien loslopen. Ze kunnen van beide kanten naar buiten lopen. De overbevolking is zo ernstig dat tellen vanaf de voergang niet uit te voeren is. Er doorheen lopen om te tellen is ook geen optie om de reden dat alle melkkoeien dan voor je uit gaan lopen.
  • Ik, (…), heb overtreder (…) de vraag gesteld hoeveel melkkoeien loper er in deze stal? Ik kreeg hier geen direct antwoord op. Veehouders weten vaak wel exact hoeveel melkkoeien er twee keer daags door de melkstal gaan. Ik heb hem gevraagd of aantal melkkoeien ten opzichte van november 2014 en december 2014 was veranderd. Zijn antwoord was: ik denk dat het aantal melkkoeien nagenoeg gelijk is als destijds. Ik wist dat het aantal melkkoeien, dat tijdens die controle waren geteld 294 melkkoeien bedroeg. Later rond 12.30 uur heb ik dezelfde gevraagd aan overtreder (…) gesteld. En deze antwoordde: ik denk dat er ongeveer driehonderd melkkoeien in de grote ligboxenstal lopen. De ligboxenstal is onveranderd zo gaven de overtreders aan. Uit de rapportage van 2014 weten wij dat er 193 ligboxen ter beschikking waren voor deze melkkoeien in deze ligboxenstal. Wij zagen dat er veel melkkoeien met vervuilde vachten in deze stal liepen, (…) De melkkoeien hebben niet de mogelijkheid om tegelijk schoon en droog te liggenen te rusten. Overtreder (…) vertelde: wij hebben op dit bedrijf (…) ca. 500 melkkoeien. Wij telden ca. 170 melkkoeien in stal 12 + 10 in de strohokken stal 13, 28 in boerderij stal 3 = 208 + ongeveer 300 in de grote ligboxenstal = ca. 500 melkkoeien.
(…)
  • Wij zagen ligboxen met oneffen ligplaatsen, waarschijnlijk ontstaan door strooisel dat onder de matten terecht is gekomen. Wij zagen dat in de oneffen ligboxen geen melkkoeien lagen. Waarschijnlijk liggen deze ligboxen voor de melkkoeien niet comfortabel.
  • Wij zagen veel melkkoeien in deze stal die moeilijk liepen. Wij zagen melkkoeien met lange klauwen en onverzorgde klauwen. De NVWA dierenartsen en wij waren van mening dat het percentage melkkoeien met klauwafwijkingen kreupelheden wel richting de 40% liep.
(…)
  • Wij zagen dat alle ligboxen behalve de oneffen ligboxen bezet waren. Wij zagen dat het aan het voerhek vol stond met melkkoeien en in de looppaden nog erg veel melkkoeien aanwezig waren.
  • Wij zagen en telden dat ca 40 melkkoeien buiten stonden op het plein voor de ligboxenstal, dat erg was verontreinigd door mest en urine (onhygiënische plein zorgt voor besmetting met Mortellaro).
  • Wij zagen melkkoeien al met de voorbenen in de ligbox staan waar al een koe in lag te rusten. Deze koeien staan te wachten om aan de beurt te komen om te mogen en kunnen gaan liggen om te rusten.
(…)
  • Wij zagen gladde schone buizen aan het voerhek. Wij zagen dat het voerhek te laag is voor het grote (formaat/hoogte) melkkoeien van de Maatschap (…). De voerhekken in deze stal zijn nog uit de periode van de (Fries Hollandse) kleinere melkkoeien De (Holstein Friesian) melkkoeien zijn aanzienlijk groter. Wij zagen dat door naar het ruwvoer te rekken, de melkkoeien met de bovenkant van de nek sterk tegen deze buis van het voerhek aandrukken. Hierdoor ontstaan huidbeschadigingen aan de nek met als gevolg dikke bulten in de nek (ontstekingen).
  • (…)
  • Wij zagen meerdere melkkoeien met een sterk vervuilde vachten door natte mest en urine en opgedroogde mestkladden.
  • Wij zagen dat de loopruimte (plein) voor de stal sterk vervuild was met mest en urine. De mest en urine lopen van de betonplaat af, richting het erf en naast gelegen sloten. Wij zagen dat veel melkkoeien dikke hakken, huid beschadigen, verdikte kossems hadden. Wij zagen dat enkele melkkoeien zo groot van formaat waren dat deze koeien niet goed in de ligboxen pasten om te kunnen liggen. Hierdoor ontstaan dikke hakken (ontstekingen).
(…)”
1.3
De toezichthoudend dierenartsen [naam 8] ( [naam 8] ) en [naam 9] ( [naam 9] ) hebben van de controle op 11 februari 2016 een veterinaire verklaring opgesteld. Deze verklaring luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Vraag 2 In welke lichamelijke toestand werden de dieren aangetroffen?
Antwoord: Wij zagen dat er veel runderen waren, ca. 40% met afwijkingen zoals kreupelheden, achterstallig klauwonderhoud (…). Wij zagen dat er nekbeschadigingen bij runderen en zieke en/of gewonde dieren waren.
(…)
Vraag 3 Wanneer is de aangetroffen toestand naar uw mening ontstaan?
Antwoord: De aangetroffen toestand bestaat al langer gezien het achterstallig klauwonderhoud en de kreupelheden en het feit dat het bij een zeer groot aantal dieren duidelijk zichtbaar is.
(…)
De beschadigingen aan de nekken van de runderen ontstaan in de loop van de tijd wanneer langdurig, minimaal enkele maanden, sprake is van irritatie van de huiddelen door een niet goed afgesteld voerhek (…)
5a. Is de gezondheid en/of het welzijn van de dieren naar uw mening benadeeld? Toelichting.
Antwoord: Ja, de gezondheid van de dieren is benadeeld aangezien er veel dieren aanwezig zijn met aandoeningen die voortkomen uit de manier van houden van de dieren. De gezondheid wordt benadeeld als dieren met problemen onvoldoende adequaat worden behandeld. De praktiserend dierenarts werd niet tijdig geraadpleegd voor de zieke dieren die wij aantroffen op deze dag. De gezondheid wordt benadeeld door achterstallig klauwonderhoud, onvoldoende hygiëne, onvoldoende voederhygiëne en overbezetting van de huisvesting met als gevolg een hoge infectiedruk. De klauwgezondheid wordt benadeeld als de klauwen niet voldoende kunnen herstellen door rust. Doordat er te veel dieren in de stallen worden gehuisvest is er te weinig (lig) ruimte en kunnen dieren niet voldoende rusten. Ieder rund moet over een schone, droge en comfortabele ligplaats kunnen beschikken. In een ligboxenstal als deze dient ieder rund een ligbox te hebben. Immers buiten de ligboxen (loopruimte, roosters en betonnen platen) kunnen de runderen nergens liggen en rusten. Uit wetenschappelijk onderzoek b.v. door de Universiteit Wageningen, de Gezondheidsdienst voor Dieren en in opdracht van de Raad voor Dieren Aangelegenheden is vast komen te staan, dat in ligboxenstallen tenminste evenveel ligboxen als runderen aanwezig moeten zijn.
(…)
4. angst en chronische stress
(…)
Ons inziens hebben de dieren (…) stress. Door overbezetting is er een tekort aan ligplaatsen en vreetplaatsen. Dit veroorzaakt veel rivaliteit, rangordeconflicten en stress, omdat dieren niet tijdig naar behoefte kunnen liggen, rusten en vreten. De ranglaagste dieren zijn hier het eerste door benadeeld.
5. en zijn daardoor zijn gevrijwaard van beperkingen in hun natuurlijk/normaal gedrag.
(…)
Het natuurlijk gedrag van de runderen in deze overvolle stallen/huisvesting kan nauwelijks of niet tot uiting komen. Zij kunnen zich niet goed verplaatsen. Zij moeten wachten totdat een ligbox vrij komt en kunnen dan gaan rusten. Runderen zijn kuddedieren: synchroniteit is voor deze dieren heel belangrijk. Ze willen gelijktijdig o.a. kunnen vreten en rusten. Indien dit gedrag niet tot uiting kan komen, door een tekort aan ligplaatsen en vreetplaatsen, zijn ze beperkt in hun natuurlijk gedrag. Runderen liggen gemiddeld tussen de 11 en 15 uur per dag. Het niet kunnen liggen veroorzaakt frustratie bij het rund.
(…)”
1.4
Bij het primaire besluit heeft verweerder aan appellante een last onder bestuursdwang opgelegd. Volgens verweerder is tijdens de controle op 11 februari 2016 vastgesteld dat de gezondheid en het welzijn van de runderen en kalveren van appellante zijn aangetast. Appellante dient, voor zover van belang, de volgende maatregelen te nemen voor 4 april 2016:
“1. Zorg dat al uw kalveren en runderen die u houdt in de stallen 7, 8, 9, 11, 12 en 13 altijd over een schone en droge ligplek kunnen beschikken. In een ligboxenstal betekend dit dat alle runderen en kalveren over een schone en droge ligbox moeten beschikken. In een potstal betekend dit dat dit type stal dusdanig ingestrooid is dat ieder rund schoon en droog kan liggen.
(…)
3. Beperk de bewegingsvrijheid van een dier (zoals bijvoorbeeld het met de rug en kop tegen de zolder van de potstal aankomen, het oplopen van huidbeschadigingen door te lage stand van de voerhekken en de te hoge laag van mest en stro waardoor de (ernstig) kreupele runderen moeite hebben hier tegenop te lopen) niet zodanig dat het dier daardoor onnodig lijdt en/of letsel wordt toegebracht.
(…)
5. Zorg dat de klauwen van uw runderen tijdig en op de juiste wijze worden verzorgd en, indien nodig, door een professional worden bekapt. Alle runderen moeten over goed verzorgde klauwen kunnen beschikken.
6. Zorg dat een dier dat ziek of gewond lijkt onmiddellijk op een passende wijze wordt verzorgd en zo nodig wordt afgezonderd. Wanneer de zorg geen verbetering in de toestand van het dier brengt, raadpleeg dan zo spoedig mogelijk een dierenarts en volg zijn behandelingsadvies (zoals bijvoorbeeld voor de Mortellaro) op.
7. Zorg dat de dieren altijd over een schone en hygiënische huisvesting kunnen beschikken. Oude voer- en mestresten en urine moeten uit de huisvesting (waaronder de looppaden voor verzorgers) verwijderd worden.”
1.5
Op 20 april 2016 hebben de toezichthouders van de NVWA een hercontrole uitgevoerd op de locatie van het bedrijf van appellante te [plaats 2] , vastgelegd in het toezichtrapport van 20 mei 2016 met nummer 92930. Tijdens de hercontrole is samengevat geconstateerd dat appellante niet heeft voldaan aan de in de last opgelegde maatregelen 1, 3, 5, 6 en 7. Verder luidt het toezichtrapport als volgt:
“Aan het eind van de donderdagmiddag 21 april 2016 was er definitief uitsluitsel van de RVO dat alle runderen die nodige zorg werd onthouden en geen schone droge ligplaats ter beschikking hadden zouden worden meegevoerd en opgeslagen zoals:
  • De niet behandelde runderen, die pijn lijden en niet met pijnstillers worden behandeld,
  • Het niet inschakelen van een praktiserend dierenarts voor advies en of daadwerkelijk hulp te laten verlenen waar dat nodig is,
  • Voor lang niet alle runderen zijn schone, droge en comfortabele ligplaatsen beschikbaar, dit gebrek aan ligboxen veroorzaakt overmatige belasting van de klauwen van de runderen met als gevolg veel kreupele en runderen met klauwproblemen. Runderen die op de snelweg van de ligboxenstal gaan liggen rusten op de bevuilde roosters door mest en urine. Runderen die liggen te rusten op het naar binnen getrokken ruwvoer om nog enigszins een zachte ligplaats te vinden ( hogere infectiedruk en reinheid problemen met de te leveren melk). Runderen die staan te wachten met de voorbenen in de ligboxen alwaar al koeien liggen te rusten hierdoor ontstaat een grote kans op het betrappen van het uier en de spenen.
De RVO heeft besloten om op 22 april 2016 over te gaan om de bovenvermelde runderen mee te voeren en op te slaan.
(…)
Overtreder [naam 2] reageerde geïrriteerd en beet ons ons toezichthouders [naam 7] en [naam 6] toe:
“Als jullie aan onze koeien komen dan vermoord ik jullie, jij en jij, ik zoek jullie op!”
Op dat moment kwam overtreder [naam 2] dreigend naar mij toezichthouder [naam 7] toe. Op dat moment kwamen twee agenten in actie en grepen overtreder [naam 2] vast.
(…)
Op dat moment ontstond er consternatie aan de openbare weg. Overtreder [naam 4] joeg de koeien de ligboxenstal uit en konden de openbare weg oplopen.
(…)
Mevrouw [naam 15] vloog op mij af en schreeuwde ben jij weer hier. Op dat moment werd mevrouw [naam 15] met de grootste moeite in bedwang gehouden. Haar werd twee keer gevorderd om haar auto te verplaatsen: “
dat doe ik niet schreeuwde ze.”
(…)
Aan de weg opnieuw consternatie, medewerker [naam 16] wilde de weg blokkeren met een tractor met daaraan gekoppeld een mestverspreider.
(…)
Elfde opmerking toezichthouders.
“Wij kregen te horen van NVWA dierenarts [naam 8] dat de praktiserend dierenarts het eens was met hen dat de runderen met werknummer [… 4] , [… 3] en [… 5] geen toekomst perspectief hadden en dat de euthanasie de voor deze runderen het beste was en verder lijden werd bespaard. Deze drie runderen waren niet transportwaardig en konden mede hierdoor niet vervoerd worden.”
De naar aanleiding van de hercontrole opgestelde veterinaire verklaring van 28 april 2016 van toezichthoudend dierenartsen [naam 8] en [naam 9] luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Vraag 2 In welke lichamelijke toestand werden de dieren aangetroffen?
Antwoord: De runderen met de werknummers [… 4] , [… 3] en [… 5] waren in slechte lichamelijke conditie. De koe met werknummer [… 3] was daar tenminste vanaf 11-2-2016; wij troffen toen deze koe ziek aan in de ziekenboeg van de oude boerderij.
(…)
Vraag 7
Is er contact geweest met eigen praktiserend dierenarts en/of externen?
Antwoord: Ja.
De praktiserende dierenarts is op dag van de controle ingeroepen voor de zieke runderen met werknummers [… 4] , [… 3] , [… 5] en (…) [… 6] . Op 22-4-2016 werden de runderen met de werknummers [… 4] , [… 5] en [… 3] geëuthanaseerd door deze dierenarts vanwege de slechte prognose.
(…)
Vraag 10 Acht u het noodzakelijk dat er dieren worden meegevoerd en opgeslagen in belang van de gezondheid/het welzijn van de dieren? Zo ja, toelichten.
Antwoord: Ja, omdat de te nemen maatregelen, zoals in de lasten vermeld, slechts ten dele of niet werden uitgevoerd. De voerhekken waren niet aangepast, de bedrijfshygiëne was op meerdere plekken onvoldoende, de klauwverzorging was onvolledig en onvoldoende uitgevoerd en de medische zorg werd niet naar behoren en aantoonbaar verleend. Zieke dieren werden niet op tijd door een dierenarts behandeld of helemaal niet behandeld.
Voor lang niet alle dieren zijn schone, drogen en comfortabele ligplaatsen aanwezig. Dit gebrek aan ligboxen veroorzaakte een overmatige belasting van de klauwen (met als gevolg veel klauwproblemen en kreupelheden), gevaarlijke situaties (zoals beschadigde spenen), welzijnsproblemen (wachten op vrije ligboxen, liggen op de roosters direct achter het voerhek) en een slechte hygiëne (hogere infectiedruk). Door boven beschreven omstandigheden dreigen een aantal dieren in de knel te komen. Wij adviseren daarom de rvo.nl deze dieren mee te voeren en op te slaan.

Opmerking

Op de dag van meevoeren en opslaan, 22 april 2016, werden drie runderen geëuthanaseerd door de 1 op 1 dierenarts van het bedrijf. Doordat discussie ontstond tussen de 1 op 1 dierenarts en een gepensioneerd dierenarts, die was ingeroepen door [naam 18] , van dezelfde praktijk, over de drie zieke koeien en hun behandeling, werd een derde dierenarts ingeschakeld van een andere praktijk voor een second opinion. Het eindresultaat was dat deze drie runderen werden geëuthanaseerd. De op 1 op 1 dierenarts had geen probleem met het euthanaseren van deze drie runderen vanwege een zeer slechte prognose, maar de gepensioneerde dierenarts was van mening, dat altijd met toestemming van de veehouder behandeld moet worden. Hoewel wij hem uitlegden, dat het hier om bestuursdwang ging.
(…)”
1.6
Op 22 april 2016 heeft verweerder 191 runderen van appellante meegevoerd en opgeslagen, hetgeen is vastgelegd in het proces-verbaal met nummer 92871.
1.7
Bij het kostenbesluit heeft verweerder de kosten voor bestuursrechtelijke handhaving in rekening gebracht voor een bedrag van € 370.206,04. Hiervan wordt € 250.696,68 niet in rekening gebracht omdat de door appellante betaalde geschatte kosten, een deel van de opvangkosten, de opbrengstderving van de melk en een deel van de transportkosten in mindering zijn gebracht. Dat betekent dat appellante aan verweerder een bedrag van
€ 119.509,36 is verschuldigd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
3.1
Appellante voert aan dat wat betreft de opgelegde maatregel 1 (schone en droge ligplek) verweerder voorbij is gegaan aan de uitspraak van het College van 18 februari 2016 (ECLI:NL:CBB:2016:29). Daarin heeft volgens appellante het College geoordeeld dat verweerder onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn standpunt dat het natuurlijk gedrag van runderen vereist, dat voor elk rund op het bedrijf van appellante één ligplaats beschikbaar moet zijn en dat er geen norm van één rund op één ligplaats bestaat. Verweerder heeft deze norm ten onrechte weer als uitgangspunt genomen voor het opleggen van maatregel 1. In het bijbehorende toezichtrapport met betrekking tot de controle op 11 februari 2016 wordt, aldus appellante, geen gewag gemaakt van het feit dat de aanwezige ligplaatsen op zich niet schoon en droog waren. Maatregel 1 heeft dan ook alleen maar betrekking op de ten onrechte gehanteerde norm van één rund op één ligplaats.
Volgens appellante zorgt een bepaalde mate van overbezetting voor een gezonde mate van concurrentie en rivaliteit tussen de dieren. Dat gedrag zorgt ervoor dat de dieren in een bepaalde mate dienen te strijden voor hun voedsel en (eigen) ligplaats. Appellante is ervan overtuigd dat daarmee sterke koeien ontstaan, hetgeen het dierenwelzijn ten goede komt.
Daarnaast wordt naar voren gebracht dat er ook was geconstateerd dat er dieren waren met vuile vachten door mest en urine en dat de bodembedekking was vervuild. Appellante is van mening dat dit erg overtrokken is en dat van geen enkele melkveehouder verwacht mag worden dat de dieren en de bodembedekking elk moment van de dag schoon zijn.
Er is niet beschreven dat de dieren niet schoon en droog konden liggen en rusten en er werden dan ook geen overtredingen geconstateerd. Alleen in het geval van slechte weersomstandigheden zouden de dieren niet schoon of droog kunnen liggen.
Ten aanzien van maatregel 3 (onvoldoende bewegingsvrijheid) voert appellante aan dat de dieren tijdens de controle niet zodanig beperkt werden in de bewegingsvrijheid, dat de dieren daardoor onnodig lijden en/of letsel wordt toegebracht. Uit de foto’s kan worden opgemaakt dat het grote koeien zijn, die als topvee kunnen worden aangemerkt. Dat de dieren groot zijn in verhouding met de hoogte van de stal brengt nog niet mee dat de dieren dan lijden of letsel wordt toegebracht. Als dat wel het geval zou zijn geweest, dan kon niet worden gesproken van topvee, nu dat immers impliceert dat het gaat om bijzondere, gezonde dieren.
Betwist wordt dat sprake was van beschadigingen aan de nek; er was sprake van eeltvorming . Eeltvorming kan niet als beschadiging worden aangemerkt.
Volgens appellante heeft de al erg lang bestaande situatie met betrekking tot de voerhekken geen enkele invloed gehad op de gezondheidstoestand van de gezonde dieren van appellante. Niet valt in te zien dat de door de NVWA omschreven afstelling van het voerhek heeft gezorgd voor het lijden van de dieren of dat daardoor letsel is ontstaan.
Bij kreupele dieren is vanzelfsprekend sprake van enige beperking van de bewegingsvrijheid, maar dat is dan inherent aan de kwaal en heeft niets van doen met de bewegingsvrijheid binnen een stal op zich.
Wat betreft maatregel 5 (bekappen van de klauwen) bestrijdt appellante het ten tijde van de controle door verweerder genoemde aantal dieren waarvan de klauwen niet bekapt zouden zijn. Appellante vindt dat aantal erg overdreven, nu zij zeer regelmatig de klauwen van de dieren bekapt. Verweerder heeft bovendien niet alle dieren gecontroleerd op klauwproblemen en heeft ten onrechte dan maar geschat op een bepaald percentage.
Dat de dierenarts op het bedrijf kwam voor het onthoornen van de kalveren en niet voor het bekappen van de klauwen, toont op zich niet dat er niet regelmatig en preventief bekapt werd. Gespecialiseerde bedrijven, maar ook appellante kunnen de klauwen van runderen bekappen.
Met betrekking tot maatregel 6 (bij ziekte of verwonding passend verzorgen) betwist appellante de noodzaak van het opleggen van deze maatregel. Appellante is van mening dat de dieren bij ziekte worden afgezonderd, althans dat de zieke dieren als groep worden afgezonderd en voldoende passende verzorging ontvangen.
Dat de NVWA magere dieren heeft gezien, betekent volgens appellante niet dat de dieren dan ziek zijn, dan wel dat daaraan de nodige verzorging is onthouden. Appellante heeft veel koeien die op leeftijd zijn en er om die reden dun uitzien en door de NVWA worden omschreven als mager. Dat heeft te maken met het feit dat dit sterke koeien waren en zijn, en zij veel melk hebben geproduceerd. Verder wordt in het bestreden besluit ook vermeld dat tijdens de controle de ziekenboeg vol was, wat ook betekent dat appellante wel degelijk zieke dieren afzondert en verzorgt.
Volgens appellante blijkt uit het toezichtrapport niet, dan wel onvoldoende dat de ligplaatsen op zich niet schoon en droog waren (maatregel 7) en dat is voor het dierenwelzijn het meest van belang. Appellante is dagelijks bezig met het verwijderen van oude voer- en mestresten en herkent zich dan ook niet in het standpunt van verweerder dat een groot aantal dieren is aangetroffen met vuile vachten door mest en urine. Ook is het volgens appellante zwaar overtrokken dat de looppaden en roostervloeren ernstig waren vervuild. Looppaden en roostervloeren zijn nooit volledig schoon. Het gaat om dieren die te pas en te onpas hun behoefte doen, ook meteen nadat de stallen zijn schoongemaakt. Ook is het niet ongebruikelijk dat koeien enigszins vuil zijn door mest, modder en dergelijke.
3.2
Appellante betwist dat niet is voldaan aan de in de last opgelegde maatregelen. Appellante stelt dat verweerder ten onrechte de overbezetting als grondslag voor het onthouden van de nodige verzorging heeft aangevoerd. Volgens appellante waren er voldoende schone en droge ligplekken voor de runderen en werden de runderen in de potstal voldoende verzorgd. Verder is zij direct bezig gegaan met het versneld bekappen van de klauwen van de runderen en heeft zij daarin flinke vorderingen gemaakt. Wat betreft de voerhokken stelt appellante dat besloten is dat deze later worden aangepast door een installatiebedrijf en heeft zij de aanpassing kort na de hercontrole zelf uitgevoerd.
Appellante betoogt dat de runderen ten onrechte zijn meegevoerd.
Verweerder heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, omdat de runderen twee dagen na de hercontrole op 20 april 2016 zijn meegevoerd, zonder dat er eerst een nieuwe hercontrole heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft, aldus appellante, eveneens gehandeld in strijd met de rechtszekerheid door zonder enig nader overleg op 22 april 2016 over te gaan tot het toepassen van bestuursdwang. Appellante mocht erop vertrouwen dat op 22 april 2016 eerst nog een gesprek zou plaatsvinden met de NVWA, gelet op de uitlatingen van de NVWA daarover. Appellante voert verder aan dat willekeurig dieren zijn meegenomen zonder onderscheid te maken in de gezondheidstoestand van de dieren.
Volgens appellante heeft verweerder de meegevoerde runderen niet in een geschikte huisvesting geplaatst. Op de eerste locatie was geen mogelijkheid te melken, waardoor het welzijn van de betreffende melkkoeien ernstig is geding is geweest. Op de tweede locatie was sprake van een verouderde ligboxenstal met ligboxen die veel te klein waren voor de koeien van appellante en met andere mankementen. Ook was het aan de dieren verstrekte kuilvoer van slechte kwaliteit. Ter onderbouwing van deze stellingen heeft appellante schriftelijke verklaringen van [naam 11] , [naam 12] , [naam 13] , [naam 17] en [naam 14] en een aantal foto’s overgelegd. Bij brief van 13 oktober 2017 heeft appellante het College meegedeeld dat zij al deze personen meebrengt naar de zitting om als getuigen te worden gehoord.
3.3
Appellante betwist ten slotte de hoogte van de in rekening gebrachte kosten.
3.4
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4. De Wet dieren luidt als volgt:
“Artikel 2.1. Dierenmishandeling
1. Het is verboden om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van het dier te benadelen.
(…)
6. Een ieder verleent een hulpbehoevend dier de nodige zorg.
(…)
Artikel 2.2. Houden van dieren
(…)
8. Het is houders van dieren verboden aan deze dieren de nodige verzorging te onthouden.
(…)”
Het Besluit houders van dieren (Bhd) luidt als volgt:
“Artikel 1.6. Houden van dieren
1. De bewegingsvrijheid van een dier wordt niet op zodanige wijze beperkt dat het dier daardoor onnodig lijden of letsel wordt toegebracht.
(…)
Artikel 1.7. Verzorgen van dieren
Degene die een dier houdt, draagt er zorg voor dat een dier:
(…)
c. dat ziek of gewond lijkt onmiddellijk op passende wijze wordt verzorgd;
d. een toereikende behuizing heeft onder voldoende hygiënische omstandigheden;
(…)
Artikel 1.8. Behuizing
(…)
2. Behuizingen, waaronder begrepen de vloer, waarin een dier verblijft en inrichtingen voor de beschutting voor een dier zijn op zodanige wijze ontworpen, gebouwd en onderhouden dat bij de dieren geen letsel of pijn wordt veroorzaakt en bevatten geen scherpe randen of uitsteeksels waaraan het dier zich kan verwonden.
(…)
Artikel 2.4. Verzorging van productiedieren
(…)
4. Een ziek of gewond dier wordt zo nodig afgezonderd in een passend onderkomen dat zo nodig is voorzien van droog strooisel.
5. Wanneer de zorg bedoeld in artikel 1.7, aanhef en onderdeel c, geen verbetering in de toestand van het dier brengt, wordt zo spoedig mogelijk een dierenarts geraadpleegd.
(…)
7. Het toegediende voer en drinken alsmede de wijze van toediening brengen het dier geen onnodig lijden of letsel toe.
Artikel 2.36. Ligruimte
1. De ligruimte van een stal is comfortabel en zindelijk, beschikt over een behoorlijke afvoer en is niet schadelijk voor de kalveren.
2. De vloer van de stal van kalveren jonger dan twee weken is ingestrooid met adequaat strooisel.
3. Kalveren met uitzondering van vleesstierkalveren ouder dan twee maanden beschikken over ligruimte die is ingestrooid of is voorzien van een kunststof mat, houten lattenrooster of rubber toplaag.
(…)
Artikel 2.44. Reiniging en ontsmetting
1. De stal, eenlingboxen, uitrusting en gereedschap voor kalveren worden op passende wijze gereinigd en ontsmet teneinde kruiscontaminatie en ziekteverwekkers te voorkomen.
2. Uitwerpselen, urine en niet opgegeten of gemorst voer worden zo vaak mogelijk verwijderd, zodat de reuk zoveel mogelijk wordt beperkt en geen vliegen en knaagdieren worden aangetrokken.
Last onder bestuursdwang
5.1
Het College moet de vraag beantwoorden of verweerder bij het bestreden besluit terecht heeft vastgesteld dat appellante de in het bestreden besluit genoemde overtredingen, voor zover betwist door appellante, heeft begaan. Appellante heeft in beroep kenbaar gemaakt dat zij de bij het bestreden besluit gehandhaafde maatregelen 2 en 4 uit het primaire besluit niet aanvecht. Het College beantwoordt vorengenoemde vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
5.2.1
Ten aanzien van het ontbreken van schone en droge ligplekken (maatregel 1) heeft verweerder ter zitting toegelicht dat deze maatregel is gebaseerd op overtreding van artikel 1.7, onder d, van het Bhd. Ingevolge die bepaling dient de houder van een dier ervoor zorg te dragen dat een dier een toereikende behuizing heeft onder voldoende hygiënische huisvesting. Uit het bestreden besluit volgt dat dit volgens verweerder betekent dat elk dier te allen tijde moet kunnen beschikken over een schone, droge en comfortabele ligplek. Volgens verweerder geldt hierbij niet de norm dat voor elk rund één ligplek beschikbaar moet zijn, maar dient een rund wel de beschikking te hebben over een ruime gelegenheid om naar eigen behoefte te gaan liggen. Gedragssynchroniciteit, in het bijzonder het gezamenlijk kunnen liggen, is belangrijk voor het natuurlijke gedrag van het rund, aldus verweerder. Overbezetting leidt tot een verandering in het liggedrag waarbij de dieren minder gaan liggen. Dat heeft een negatieve invloed op het welzijn van de runderen.
5.2.2
Het College stelt voorop dat de stelling van appellante dat verweerder een norm hanteert van één ligplaats per rund niet slaagt, nu uit het bestreden besluit blijkt en ter zitting door verweerder is bevestigd dat een dergelijke norm door verweerder niet is gehanteerd. De vergelijking van appellante met de uitspraak van het College van 18 februari 2016 (ECLI:NL:CBB:2016:29) faalt reeds omdat de in die zaak aan de orde zijnde last was gebaseerd op een andere wettelijke grondslag dan thans aan de orde.
5.2.3
Het College is van oordeel dat de tekst van artikel 1.7, onder d, van het Bhd zich er niet tegen verzet dat onder de daarin neergelegde zorgplicht de verplichting voor de houders van runderen, zoals appellante, valt om te zorgen voor een zodanig ruime en ingerichte behuizing dat daarin voldoende runderen kunnen beschikken over een schone en droge ligplaats. Gelet op het door verweerder in het bestreden besluit genoemde rapport van de Raad voor Dierenaangelegenheden, de daarin vermelde wetenschappelijke literatuur, het toezichtrapport en de daarbij behorende veterinaire verklaring, heeft verweerder naar het oordeel van het College terecht vastgesteld dat sprake is van overtreding van vorengenoemde bepaling, nu sprake was van overbezetting in de stallen van appellante als gevolg waarvan de runderen onvoldoende konden beschikken over een schone en droge ligplek. Volgens de veterinaire verklaring liggen runderen gemiddeld tussen de 11 en 15 uur per dag, zijn runderen kuddedieren zodat synchroniciteit van hun gedrag voor hen heel belangrijk is en veroorzaakt een tekort aan ligplaatsen door overbezetting rivaliteit, rangordeconflicten en stress bij de runderen, waardoor ze gefrustreerd raken. Het rapport van de Raad voor Dierenaangelegenheden en de wetenschappelijke literatuur waarnaar verweerder heeft verwezen, ondersteunen het in de veterinaire verklaring geschetste beeld dat het natuurlijk gedrag van de runderen vereist dat zij gezamenlijk (synchroon) moeten kunnen rusten en dat verstoring van dit gedrag hun welzijn aantast, omdat dit tot competitie en sociale onrust leidt. In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet het College geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet mocht uitgaan van vorengenoemde aannames met betrekking tot het belang van voldoende ligplaatsen in de behuizing van runderen in verband met hun natuurlijke gedrag. Appellante heeft haar betoog dat een zekere mate van overbezetting zorgt voor een gezonde mate van concurrentie en rivaliteit niet met enig bewijs onderbouwd. Dat betoog is reeds daarom onvoldoende voor een andersluidend oordeel. Het College ziet voorts geen reden voor twijfel aan de juistheid van de uitvoerig en gedetailleerd beschreven waarnemingen en andere bevindingen van de toezichthouders met betrekking tot de aantallen aanwezige runderen in de verschillende stallen, het aantal beschikbare ligplaatsen in verhouding tot de bezetting, de vervuiling van runderen door mest en urine en de melkkoeien die al met de voorpoten in de ligboxen stonden te wachten om de plaats van de daar liggende melkkoeien in te kunnen nemen om te rusten. Op grond van deze waarnemingen en bevindingen, in onderlinge samenhang bezien, heeft verweerder terecht geconstateerd dat in de behuizing van de runderen als gevolg van overbezetting sprake was van onvoldoende schone en droge ligplaatsen. Van belang hierbij is nog dat appellante deze waarnemingen en bevindingen niet gemotiveerd heeft betwist.
5.3
Voor zover maatregel 1 ziet op de huisvesting van de kalveren stelt het College vast dat uit het bestreden besluit volgt dat deze maatregel wat de kalveren betreft is gebaseerd op de overtreding van de artikelen 2.36, eerste lid, en 2.44 van het Bhd. Appellante betwist niet dat ten aanzien van de kalveren sprake was van een overtreding van deze bepalingen. Verweerder heeft naar het oordeel van het College, gelet op de bevindingen van de toezichthouders en de toezichthoudend dierenartsen met betrekking tot de vervuiling van de bodem van de gecontroleerde hokken en stallen van de kalveren met mest en urine, terecht vastgesteld dat sprake is van een overtreding van voornoemde bepalingen.
5.4
Het betoog van appellante dat geen sprake was van een beperking van de bewegingsvrijheid van de runderen (maatregel 3) slaagt niet. Het College stelt vast dat verweerder ter zitting heeft toegelicht dat deze maatregel is gebaseerd op de overtreding van artikel 1.6, eerste lid, en artikel 2.4, zevende lid, van het Bhd. Naar het oordeel van het College heeft verweerder terecht geconcludeerd dat appellante deze bepalingen heeft overtreden. Uit het toezichtrapport blijkt dat de toezichthouders hebben vastgesteld dat de voerhekken in enkele stallen te laag waren voor het grote formaat runderen van appellante, en dat zij hebben gezien dat door naar het ruwvoer te rekken de koeien met de bovenkant van de nek sterk tegen de buis van het voerhek aandrukken en hierdoor huidbeschadigingen aan de nek ontstaan. De toezichthoudend dierenarts heeft in de veterinaire verklaring gesteld dat veel runderen in de ligboxenstal beschadigingen hadden aan de nek als gevolg van een niet correct afgesteld voerhek. Zij heeft daarbij aangegeven dat deze beschadigingen ontstaan in de loop van de tijd wanneer langdurig, minimaal enkele maanden, sprake is van irritatie van de huiddelen door een niet goed afgesteld voerhek. Verder hebben de toezichthouders in de potstal geconstateerd dat de runderen nagenoeg met de ruggen en de koppen tegen de zolder kwamen als de grote melkkoeien in hun natuurlijke houding wilden staan. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat sprake was van lijden in de zin van voornoemde bepalingen doordat de dieren wegens het te lage hek bij het voederen en als gevolg van de krappe hoogte in de potstal geen natuurlijke houding konden aannemen en zich daarom niet natuurlijk konden gedragen. Het College ziet geen reden voor twijfel aan de juistheid van deze bevindingen van de toezichthouders. De algemene stelling van appellante dat zij topvee houdt, hetgeen impliceert dat het gaat om zeer gezond vee en de door appellante niet met bewijs, bijvoorbeeld met een diergeneeskundige verklaring, onderbouwde stelling dat het bij de door toezichthouders waargenomen huidbeschadigingen gaat om eeltvorming, kunnen daartoe niet leiden. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder terecht geconcludeerd dat door de beperking van de bewegingsvrijheid en de wijze waarop het voer wordt toegediend de dieren onnodig lijden wordt toegebracht en sprake is van een overtreding van artikel 1.6, eerste lid, en artikel 2.4, zevende lid, van het Bhd.
5.5
Ten aanzien van het verzorgen en bekappen van de klauwen van de runderen (maatregel 5) overweegt het College dat verweerder, gelet op het toezichtrapport, de daarbij behorende foto’s en de veterinaire verklaring, terecht heeft vastgesteld dat appellante artikel 1.7, aanhef en onder c, van het Bhd en artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren heeft overtreden. De toezichthouders hebben geconstateerd dat er runderen waren met lange onverzorgde klauwen, veel runderen moeilijk liepen en zowel voor als achter klauwproblemen hadden. Hetgeen appellante hiertegenover heeft gesteld, te weten dat zij de dieren regelmatig bekapt, acht het College onvoldoende om aan de juistheid van de bevindingen van de toezichthouders en de veterinaire verklaring te twijfelen. Het betoog van appellante dat de toezichthouders ten onrechte alleen een schatting hebben gemaakt van het aantal dieren met een klauwaandoening en ten onrechte de dieren niet individueel hebben onderzocht slaagt niet. Uit het toezichtrapport en de verklaring ter zitting van toezichthouder [naam 7] volgt dat de stallen overvol waren, waardoor het niet mogelijk was om tussen de runderen te lopen en de runderen individueel te beoordelen. Bovendien worden in de veterinaire verklaring de werknummers van een aantal runderen met achterstallig klauwonderhoud genoemd. In zoverre is dus wel sprake geweest van een individudeel onderzoek van de klauwproblemen. De stelling van appellante dat het bekappen niet door een dierenarts hoeft te worden uitgevoerd, acht het College niet relevant, nu in de last een dergelijke voorwaarde niet is gesteld.
5.6
Wat betreft het op passende wijze verzorgen van zieke of gewonde dieren (maatregel 6) overweegt het College dat verweerder, gelet op het toezichtrapport en de veterinaire verklaring, terecht heeft vastgesteld dat sprake is van overtreding van artikel 1.7, aanhef en onder c, van het Bhd, artikel 2.4, vierde en vijfde lid, van het Bhd en artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren. In het toezichtrapport en de veterinaire verklaring is geconstateerd dat dat het kalf met werknummer [… 1] , waarvan de achterzijde was bevuild met natte mest, was gestorven en niet uit dit hok was verwijderd. [naam 4] heeft aan de toezichthouders verklaard dat voor dat kalf geen dierenarts was ingeschakeld. De toezichthouders hebben verder geconstateerd dat het kalf met werknummer [… 2] hangende oren, een versnelde ademhaling en diarree had. [naam 4] heeft aan de toezichthouders verklaard dat dit kalf een maand geleden door een dierenarts was gezien. Volgens het toezichtrapport heeft onlangs geen vervolgbehandeling van dit kalf door de dierenarts plaatsgevonden. Wat betreft de runderen in de potstal (stal 3) hebben de toezichthouders geconstateerd dat een aantal van deze runderen kreupel waren en niet al hun poten konden belasten. Voorts hebben de toezichthouders geconstateerd dat een aantal runderen in schrale tot magere conditie verkeerden. Het rund met werknummer [… 3] was volgens de toezichthouders zeer mager en sloom en kon met moeite overeind komen. Verder is geconstateerd dat het medische register onduidelijk was en niet alle vereiste gegevens bevatte. Toezichthoudend dierenarts [naam 8] heeft ter zitting verklaard dat ten aanzien van de dieren in de potstal in het medische register geen behandeling kon worden aangetoond. Uit het toezichtrapport en de veterinaire verklaring blijkt dat ook in de ligboxenstal (stal 12) veel kreupele melkkoeien liepen, naar schatting 40 procent. Ook in stal 11 liepen een aantal ernstig kreupele runderen. Volgens de veterinaire verklaring zijn de runderen op het bedrijf van appellante als gevolg van de overbezetting niet goed te controleren op aandoeningen en ziekte, waardoor kreupele en zieke dieren te lang in het koppel blijven lopen en zat de potstal (stal 3) die als ziekenboeg fungeerde, ten tijde van de controle vol. Uit de veterinaire verklaring blijkt verder nog dat de toezichthoudend dierenarts telefonisch contact heeft gehad met de praktiserend dierenarts van appellante. Deze dierenarts verklaarde daarbij dat hij voor het onthoornen op het bedrijf kwam en verder eigenlijk niet. In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet het College geen grond voor de conclusie dat verweerder niet van al deze gedetailleerd beschreven bevindingen mocht uitgaan. Appellante heeft hier tegenover alleen in het algemeen gesteld dat de dierenarts bij zieke dieren, voor zover dat nodig is, wordt geraadpleegd en ook langskomt voor geneeskundige verzorging. Daarmee is niet gezegd en aannemelijk gemaakt dat appellante de dierenarts ook heeft ingeschakeld specifiek voor de verzorging van de hiervoor genoemde dieren. Het betoog van appellante dat het dieren op leeftijd betreft die daarom mager zijn, acht het College evenmin voldoende. Appellante heeft dit betoog niet met bewijs onderbouwd en verweerder heeft ter zitting onweersproken gesteld dat dieren door pijn mager worden en dat voor die dieren een dierenarts moet worden ingeschakeld. Voor zover appellante stelt dat uit het feit dat de ziekenboeg (stal 3) ten tijde van de controle vol zat, blijkt dat zij zieke dieren wel afzonderde, doet dit geen afbreuk aan de constatering van de toezichthouders dat in andere stallen nog veel kreupeler runderen liepen die niet waren afgezonderd.
5.7
Ten aanzien van maatregel 7, het beschikken over schone en hygiënische huisvesting, overweegt het College als volgt. Uit de motivering van het bestreden besluit, zoals door verweerder toegelicht ter zitting, komt naar voren dat deze maatregel onder meer is opgelegd vanwege de op het bedrijf aangetroffen klauwaandoening Mortellaro. Volgens verweerder is juist dan de hygiëne van groot belang voor de dieren; de looppaden en roostervloeren moeten schoon en droog zijn, zodat er geen mest aankoekt aan de klauwen en poten en een bad met kopersulfaat zijn werk kan doen. Door de overvolle stallen is het schoonhouden van de looppaden, aldus verweerder, bijna niet te realiseren. Het College stelt vast dat appellante niet betwist dat op het bedrijf Mortellaro heerst. Uit het toezichtrapport blijkt dat een groot aantal dieren is aangetroffen met vervuilde vachten en poten door mest en urine en dat de looppaden ernstig vervuild waren met mest, urine, nat strooisel en voerresten. Uit de veterinaire verklaring blijkt dat de gezondheid van de dieren wordt benadeeld door achterstallig klauwonderhoud, onvoldoende hygiëne, onvoldoende voederhygiëne en overbezetting van de huisvesting. Dit heeft een hoge infectiedruk tot gevolg en kan, in combinatie met een infectieuze klauwaandoening als Mortellaro, tot veel en ernstige kreupelheden bij de runderen kan leiden. Het College ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder niet mocht afgaan op de juistheid van al deze bevindingen van de toezichthouders, die appellante niet gemotiveerd heeft betwist. Gezien het beeld van de verontreinigde ondergrond zoals dit naar voren komt uit de foto’s behorende bij het toezichtrapport, acht het College het enkele betoog van appellante dat het door de toezichthouders geschetste beeld ten aanzien van de vervuilde looppaden en vloer overtrokken was, niet overtuigend. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder terecht vastgesteld dat sprake is van een overtreding van artikel 1.7, onder d, van het Bhd en artikel 2.1, eerste lid en artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren.
5.8
Uit hetgeen hiervoor onder 5.2 tot en met 5.7 is overwogen volgt dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat appellante de artikel 1.6, eerste lid, artikel 1.7, aanhef en onder c en d, artikel 2.4, vierde, vijfde en zevende lid, artikel 2.36, eerste lid, en artikel 2.44 van het Bhd, en artikel 2.2, eerste lid, en artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren heeft overtreden. Verweerder was daarom bevoegd handhavend op te treden ter zake van deze overtredingen. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder had behoren af te zien van handhavend optreden is naar het oordeel van het College niet gebleken.
5.9
Het beroep van appellante tegen het bestreden besluit is derhalve ongegrond.
Kostenbesluit
6.1
Ingevolge artikel 5:31c, eerste lid, van de Awb is het beroep tegen het bestreden besluit van rechtswege mede gericht tegen het kostenbesluit, nu appellante dit besluit betwist.
6.2
Het College stelt vast dat de toezichthouders in het toezichtrapport van de hercontrole op 20 april 2016 en de naar aanleiding daarvan opgestelde veterinaire verklaring, samengevat weergegeven, hebben vastgesteld dat sprake was van overbezetting en er onvoldoende schone en droge ligplekken waren voor de runderen, dat looppaden en roostervloeren waren vervuild door mest en urine en dat ook veel runderen, waaronder kalveren, waren vervuild door mest en urine. Voorts hebben zij geconstateerd dat dat de voerhekken te laag waren voor de grote melkkoeien van appellante en veel runderen als gevolg hiervan nekbeschadigingen hadden. De toezichthouders hebben tevens vastgesteld dat een groot aantal runderen lange en onverzorgde klauwen hadden en kreupel liepen. Verder is door de toezichthoudend dierenarts geconstateerd dat voor de dieren in de potstal geen medische behandelingen waren vermeld in het medische register en dat de dierenarts niet tijdig is geraadpleegd voor een aantal bij de hercontrole aangetroffen zieke dieren. Uit het toezichtrapport en de veterinaire verklaring blijkt dat deze constateringen zijn gebaseerd op uitvoerig onderzoek en gedetailleerd beschreven waarnemingen. Het College ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van genoemde constateringen. Appellante heeft deze constateringen en bevindingen niet concreet en gemotiveerd betwist. Naar het oordeel van het College heeft verweerder derhalve terecht vastgesteld dat appellante niet heeft voldaan aan de in de last opgelegde maatregelen 1, 3, 5, 6 en 7. Hierbij is wat betreft de voerhekken nog van belang dat appellante heeft gesteld dat de voerhekken later zullen worden aangepakt en dat aanpassing van de hekken ook pas na de hercontrole heeft plaatsgevonden. Voorts heeft appellante wat betreft de klauwverzorging aangevoerd dat zij bezig is gegaan met het versneld bekappen van de dieren en daarmee flinke vorderingen heeft gemaakt. Een en ander bevestigt dat appellante de maatregelen 3 en 5 niet tijdig ten uitvoer heeft gebracht. Het vorenstaande betekent dat verweerder bevoegd was om tot toepassing van bestuursdwang over te gaan.
7.1
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de dieren in het kader van de toepassing van bestuursdwang zijn meegevoerd en opgeslagen, omdat herstel op de locatie niet mogelijk was, de veiligheid van derden niet kon worden gegarandeerd, de houding van appellante non-coöperatief was en vanwege de omstandigheid dat appellante zich niet liet adviseren door een veterinair deskundige. Appellante heeft aangevoerd dat de runderen ten onrechte zijn meegevoerd en opgeslagen, zodat verweerder de kosten van de toepassing van bestuursdwang niet bij haar in rekening mocht brengen.
7.2
Het College overweegt dat uit artikel 5:21, aanhef en onder a, van de Awb voortvloeit dat een last onder bestuursdwang erop is gericht om een einde te maken aan een overtreding en de gevolgen daarvan geheel dan wel gedeeltelijk ongedaan te maken. In de last dient het bestuursorgaan de herstelmaatregelen te omschrijven, maar daarbij de overtreder de ruimte te laten om het herstel op een (in voorkomend geval andere) geschikte wijze te bewerkstelligen. Voldoet de overtreder niet aan de last, dan is het bestuursorgaan op grond van artikel 5:21, aanhef en onder b, van de Awb bevoegd om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen. Uit de wet vloeit niet voort dat het bestuursorgaan enkel de in de last omschreven maatregelen ten uitvoer mag leggen indien de overtreder niet heeft voldaan aan de last, of dat het bestuursorgaan reeds in de last beschrijft tot welk feitelijk handelen het in voorkomend geval zal overgaan. De rechtszekerheid verlangt wel dat een overtreder uit de last moet kunnen opmaken met welke gevolgen (financieel of anderszins) hij rekening moet houden. De overtreder moet, met andere woorden, kunnen inschatten welke risico’s hij loopt indien hij niet wil of kan voldoen aan de opgelegde last. De tenuitvoerlegging van de bestuursdwang dient daarnaast gericht te zijn op het beëindigen van de overtreding en in dat kader tevens proportioneel te zijn. (zie ook de uitspraak van het College van 17 oktober 2017 in zaak nr. 16/680, nog niet gepubliceerd)
7.3
Het College is van oordeel dat in de door verweerder genoemde redenen, zoals vermeld in rechtsoverweging 7.1, geen rechtvaardiging kan worden gevonden voor het meevoeren en opslaan van de runderen van appellante en dat deze wijze van tenuitvoerlegging van bestuursdwang disproportioneel moet worden geacht.
7.3.1
Hiertoe overweegt het College wat betreft het herstel op de locatie van appellante dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de in de last opgelegde maatregelen geenszins op het bedrijf van appellante konden worden uitgevoerd. Het College ziet niet in dat het uitvoeren van de maatregelen ten aanzien van het bekappen van de runderen, het verzorgen van de zieke dieren en het aanpassen van de voerhekken niet, zo nodig gefaseerd, op het bedrijf kon plaatsvinden. Verweerder had het aanpassen van de voerhekken en het reinigen van de stallen bijvoorbeeld door de Agrarische Bedrijfsvoering kunnen laten uitvoeren en de eigen dierenarts van appellante opdracht kunnen geven de zieke dieren te laten behandelen. De conclusie van de toezichthoudend dierenarts in de veterinaire verklaring dat het niet uitvoeren van de maatregelen en de beschreven omstandigheden ertoe leiden dat een aantal dieren ‘in de knel dreigt te komen’ en om die reden de dieren meegevoerd dienden te worden, is onvoldoende gemotiveerd en kan daarom niet leiden tot een ander oordeel. Voor een andersluidend oordeel acht het College ook onvoldoende het standpunt van verweerder dat op het bedrijf geen geschikte huisvesting aanwezig was. Hierbij is van belang dat uit het toezichtrapport van de hercontrole op 20 april 2016 niet kan worden opgemaakt dat verweerder toen of op 22 april 2016 heeft onderzocht of elders op het bedrijf van appellante geschikte huisvesting aanwezig was. Nu het bedrijf van appellante is gevestigd op vier verschillende locaties en, naar appellante onweersproken heeft gesteld, de beschikking heeft over in totaal 120 ha grond, had het op de weg van verweerder gelegen te onderzoeken of de dieren elders op dit bedrijf konden worden gehouden, alvorens over te gaan tot het ingrijpende middel van het meevoeren en opslaan van de dieren. Nu verweerder dit heeft nagelaten, moet het ervoor worden gehouden dat ten tijde van het meevoeren van de runderen niet vast stond dat alternatieve huisvesting op het bedrijf van appellante redelijkerwijs niet mogelijk was.
7.3.2
Ten aanzien van de gestelde non-coöperatieve houding van appellante overweegt het College als volgt. Volgens verweerder was sprake van (doods)bedreigingen en handtastelijkheden jegens toezichthouders, die politie-inzet noodzakelijk maakten.
Uit het toezichtrapport van de controle op 11 februari 2016 blijkt weliswaar dat [naam 4] aanvankelijk niet wilde instemmen met een controle, maar ook dat de controle op het bedrijf toch heeft kunnen plaatsvinden. De woordenwisseling en handtastelijkheden op die dag hebben niet geleid tot politie-inzet; de controle is door de toezichthouders voortgezet. Voor zover verweerder doelt op de dreigementen en de handtastelijkheden die tijdens de hercontrole op 22 april 2016 hebben plaatsgevonden overweegt het College dat uit het toezichtrapport van de hercontrole blijkt dat de handtastelijkheden hebben plaatsgevonden en dreigementen zijn geuit, nadat de toezichthouders hadden medegedeeld dat de runderen werden meegevoerd. Het besluit om de dieren mee te voeren was, zoals appellante ter zitting terecht heeft betoogd, op dat moment derhalve reeds genomen. Van een non-coöperatieve houding van appellante die politie-inzet noodzakelijk maakte, was ten tijde van de beslissing tot het meevoeren van de dieren naar het oordeel van het College nog geen sprake.
7.3.3
Verweerder heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat door de houding van appellante dan wel door de volle stallen de veiligheid van derden niet kon worden gegarandeerd, wanneer de maatregelen op het bedrijf zouden zijn uitgevoerd. De politie-inzet als gevolg van de houding van appellante was, zoals hiervoor is overwogen eerst noodzakelijk nadat de beslissing tot het meevoeren van de dieren was meegedeeld. Mede in het licht van hetgeen hiervoor in 7.3.1 is overwogen bieden de toezichtrapporten van beide controles naar het oordeel van het College onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat als gevolg van de volle stallen de veiligheid van derden in het geding zou zijn bij het uitvoeren van de maatregelen op het bedrijf.
7.3.4
Wat betreft de stelling van verweerder dat de dieren zijn meegenomen, omdat appellante zich niet laat adviseren door een veterinair deskundige overweegt het College dat appellante ter zitting heeft betwist en onweersproken heeft gesteld dat zij werd geadviseerd door de dierenartsen [naam 11] en [naam 12] . [naam 12] heeft bovendien het bedrijfsbehandelplan van appellante opgesteld, dat als bijlage bij het toezichtrapport van de controle op 11 februari 2016 is gevoegd. Deze dierenartsen zijn blijkens het toezichtrapport van de hercontrole op 20 april 2016 door verweerder ook gevraagd enkele runderen te beoordelen en te behandelen. De stelling van verweerder dat appellante zich niet laat adviseren door een veterinair deskundige acht het College zonder nadere toelichting, die door verweerder niet is gegeven, dan ook onbegrijpelijk.
7.3.5
Hetgeen hiervoor in 7.3. tot en met 7.3.4 is overwogen leidt tot het oordeel dat de kosten van het meevoeren en het opslaan van de runderen niet ten laste van appellante mogen worden gebracht.
7.4
Ten aanzien van het euthanaseren van de runderen met werknummers [… 4] , [… 3] en [… 5] overweegt het College dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat de dieren zijn gedood, omdat ze niet konden worden vervoerd. In het toezichtrapport van 20 mei 2016 (bladzijde 22) is eveneens vermeld dat deze runderen niet vervoerswaardig waren. Volgens verweerder is met het doden van deze runderen uitvoering gegeven aan de in de last opgelegde maatregel 6. In de stelling van verweerder dat de dieren niet konden worden vervoerd, ziet het College geen reden voor het oordeel dat de door verweerder daaruit getrokken conclusie dat de dieren mochten worden gedood om uitvoering te geven aan maatregel 6 juist is. Deze stelling impliceert dat verweerder de actuele gezondheidstoestand van de dieren op 22 april 2016 als dermate slecht heeft beoordeeld dat deze dieren niet zonder onaanvaardbare aantasting van hun gezondheid en welzijn konden worden meegevoerd. Dit betekent naar het oordeel van het College dat het laten doden van deze dieren niet was gericht op het beëindigen van de bij de controle op 16 februari 2016 geconstateerde en aan maatregel 6 ten grondslag gelegde overtredingen van artikel 1.7, aanhef en onder c, van het Bhd, artikel 2.4, vierde en vijfde lid, van het Bhd en artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren, maar op de oplossing van een gerezen praktisch probleem bij de door verweerder voorgenomen tenuitvoerlegging van de bij het primaire besluit opgelegde last door het meevoeren van de dieren. Hieruit volgt dat van toepassing bestuursdwang ter uitvoering van die last geen sprake was, zodat de met het doden van de runderen gemoeide kosten evenmin ten laste van appellante mochten worden gebracht. Het College merkt nog op dat verweerder appellante eventueel een nieuwe last had kunnen opleggen, indien sprake was van een nieuwe overtreding van de Wet dieren, bijvoorbeeld wegens een gebrekkige verzorging van de drie runderen in verband met hun actuele gezondheidstoestand. Verweerder had dan eventueel ook kunnen overgaan tot het toepassen van spoedbestuursdwang overeenkomstig artikel 5:31 van de Awb door het terstond doden van de runderen, indien dit noodzakelijk en proportioneel was geweest om die nieuwe overtreding te beëindigen.
8. Het beroep tegen het kostenbesluit is gegrond en het kostenbesluit komt voor vernietiging in aanmerking. Dit betekent dat het College niet toekomt aan de beoordeling van hetgeen appellante ten aanzien van de hoogte van de kosten van bestuursdwang heeft aangevoerd en evenmin aan hetgeen de ter zitting gehoorde getuigen in dit kader hebben verklaard met betrekking tot de huisvesting en verzorging van de meegevoerde dieren in de opvanglocaties.
9. Het College veroordeelt verweerder in de door appellante gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond;
  • verklaart het beroep tegen het kostenbesluit gegrond;
  • vernietigt het kostenbesluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333,- aan appellante te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van
€ 1002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C. Stuldreher, mr. W.A.J. van Lierop en mr. B. Verwayen, in aanwezigheid van mr. M.S. van den Berg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2018.
w.g. S.C. Stuldreher de griffier is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen