In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 13 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellant had een aanvraag ingediend voor toewijzing van betalingsrechten op basis van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB. Het primaire besluit van de minister, gedateerd 25 februari 2016, wees de aanvraag gedeeltelijk toe, maar het bestreden besluit van 4 november 2016 herroept dit besluit en wijst minder betalingsrechten toe. De appellant heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 4 april 2018 heeft de appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat de oppervlakte van vijftien percelen van zijn landbouwbedrijf onjuist was vastgesteld. Het College overweegt dat de minister in de bezwaarschriftprocedure wijzigingen ten nadele van de indiener kan aanbrengen, mits de belanghebbende niet in zijn verweermogelijkheden wordt geschaad. Het College concludeert dat de minister appellant ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om te reageren op de voorgenomen verlaging van de oppervlakte van perceel 8, wat een vormverzuim oplevert.
Het College oordeelt dat de minister de oppervlakte van de overige percelen te klein heeft vastgesteld, maar dat er geen grond is om de vaststelling van de oppervlakte van perceel 8 te betwisten. De subsidiabele oppervlakten van andere percelen zijn door de minister vastgesteld op basis van luchtfoto's, en het College concludeert dat de minister niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom bepaalde percelen in 2015 geheel zijn afgekeurd. Het beroep van de appellant is gegrond verklaard, het bestreden besluit is vernietigd en de minister is opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen.