“Op 2 september 2004 hebben wij telefonisch gesproken over mijn brief van 16 juli 2004. In die brief kom ik terug op onze bespreking van 14 juli 2004 over een verlaging van de aanslag inkomstenbelasting 1998 van uw bovengenoemde cliënt ( [naam 5] ,
toevoeging College) en doe ik u hierover een voorstel tezamen met een voorstel over de nagekomen bedrijfslasten.
Samengevat
washet voorstel als volgt:
- De winst 1998 wordt verlaagd met totaal f 155.000 (uw balans is hierbij uitgangspunt, (is minder stakingswinst [adres] f 85.000,-, stakingsvrijstelling f 20.000, meer bedrijfsverlies per saldo f 50.000).
- De nagekomen bedrijfslasten worden gesteld op f 40.000.
Telefonisch hebt u op 2 september 2004 aangegeven voorlopig geen tijd voor deze brief te hebben. Wij hebben de zaak toen opgeschoven zonder er een termijn aan te verbinden.
Mede in verband met de aanslagregeling 2001 heb ik ook nog eens weer naar mijn brief van 16 juli 2004 en de hiermee verband houdende kwesties gekeken en heb met betrekking tot het gebruik van het land [adres] meer informatie gevraagd bij de heer [naam 5] . Ik kom thans weer tot de conclusie dat ik u meer dan voldoende heb geboden en met betrekking tot de onroerende zaken [adres] veel te veel heb geboden.
(...)
Ik wil de kwesties graag definitief afwikkelen en geen nawerk hebben en er ook niet veel tijd meer aan besteden. Ik leg u thans het volgende voorstel voor:
- De stakingswinst [adres] c.s. wordt niet herzien. De winst 1998 wordt nog verlaagd met f 20.000 stakingsvrijstelling en f 50.000 meer bedrijfsverlies (uw balans is hierbij uitgangspunt).
- Alle nagekomen bedrijfslasten worden gesteld op f 40.000. Binnen de grenzen van de redelijkheid mag u dit bedrag verdelen over de jaren 1999 t/m 2002.
- De afwikkeling van het bedrijf is hiermee definitief.
Dit voorstel is één totaalvoorstel. Ik sluit op onderdelen geen compromis. Verder geef ik u een ruime termijn om dit voorstel te overwegen. Ik verzoek u vóór 1 januari 2005 definitief uitsluitsel te geven (…).
Indien u dit voorstel niet accepteert en daarbij niet tevens overtuigend aantoont dat mijn voorstel onredelijk is ga ik niet op uw verzoek om verlaging van de aanslag 1998 in.
(...).