In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 3 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en [naam 1] B.V. De zaak betreft boetes die zijn opgelegd aan [naam 1] B.V. en haar bestuurders [naam 2] en [naam 3] wegens overtredingen van de Telecommunicatiewet, specifiek het spamverbod. De rechtbank Rotterdam had eerder op 19 mei 2016 een uitspraak gedaan, waarbij de boetes waren opgelegd, maar het College heeft deze uitspraak gedeeltelijk vernietigd. Het College oordeelde dat de boetes voor de overtredingen van artikel 11.7 van de Telecommunicatiewet, zowel als adverteerder en publisher, moesten worden gematigd vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De boetes werden verlaagd, maar het College bevestigde dat de overtredingen wel degelijk hadden plaatsgevonden. De appellanten, [naam 1], [naam 2] en [naam 3], voerden aan dat zij niet als verzender van de ongevraagde communicatie konden worden aangemerkt, maar het College verwierp deze stelling. Het College oordeelde dat de ACM terecht had gehandeld door boetes op te leggen aan zowel [naam 1] als de bestuurders, maar dat de motivering voor de boetes aan de bestuurders onvoldoende was. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel bedrijven als hun bestuurders in het kader van de Telecommunicatiewet en de noodzaak om toestemming te verkrijgen voor het verzenden van commerciële communicatie.