ECLI:NL:CBB:2018:113
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toewijzing van extra betaling jonge landbouwers en de vereiste blokkerende zeggenschap in maatschapsverband
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 22 maart 2018 uitspraak gedaan in het geschil tussen Maatschap [naam 1] te [plaats] (appellante) en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (verweerder). Het geschil betreft de afwijzing van de aanvraag van appellante om extra betaling voor jonge landbouwers voor het jaar 2015. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op basis van het feit dat de als jonge landbouwer opgegeven persoon niet beschikte over de vereiste blokkerende zeggenschap in de periode van 1 januari 2010 tot en met 15 mei 2015. Appellante heeft hiertegen beroep ingesteld nadat verweerder het bezwaar ongegrond had verklaard.
Tijdens de zitting op 5 maart 2018 is de gemachtigde van appellante verschenen, evenals de gemachtigde van verweerder. Het College heeft overwogen dat voor jonge landbouwers, zoals gedefinieerd in de relevante Europese verordeningen, een schriftelijke overeenkomst vereist is om te kunnen beoordelen of er sprake is van blokkerende zeggenschap. In dit geval was er ten tijde van de aanvraag geen schriftelijke overeenkomst, wat verweerder heeft aangevoerd als reden voor de afwijzing van de aanvraag.
Appellante heeft later een schriftelijke maatschapsovereenkomst opgesteld, maar deze was gedateerd na de aanvraag. Het College heeft geoordeeld dat verweerder terecht heeft gesteld dat deze overeenkomst niet kan worden meegenomen in de beoordeling, omdat deze niet was ondertekend in het premiejaar van de aanvraag. Het coulancebeleid van verweerder, dat onder bepaalde voorwaarden een latere ondertekening accepteert, was in dit geval niet van toepassing. Het College heeft geconcludeerd dat appellante niet heeft aangetoond dat de jonge landbouwer blokkerende zeggenschap had in de relevante periode, en heeft het beroep ongegrond verklaard.