In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 5 maart 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen Maatschap [naam] en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het geschil betreft de toewijzing van betalingsrechten op basis van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB. Appellante had in haar gecombineerde opgave 2015 betalingsrechten aangevraagd, maar verweerder heeft deze aanvraag afgewezen op grond van een vermeende tegenstrijdigheid in de opgaven van de verhuurders. Appellante stelde dat er sprake was van een kennelijke fout, omdat de verhuurders de private overeenkomst niet hadden vermeld in hun opgaven.
Het College oordeelde dat verweerder niet zonder nader onderzoek kon concluderen dat er geen private overeenkomst was, enkel op basis van het ontbreken van een kruisje op de Gecombineerde opgave van de verhuurders. Het College stelde vast dat de aanvragen op zichzelf geen tegenstrijdigheden vertoonden, maar dat de tegenstrijdigheid lag tussen de aanvraag van appellante en die van de verhuurders. Het College oordeelde dat verweerder in strijd met de Algemene wet bestuursrecht niet de nodige kennis omtrent de relevante feiten had vergaard en dat hij de verhuurders moest vragen of zij een vergissing hadden gemaakt bij het invullen van hun opgaven.
Het beroep van appellante werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd en verweerder werd opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellante, vastgesteld op € 1.002,-.