ECLI:NL:CBB:2017:99

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 maart 2017
Publicatiedatum
29 maart 2017
Zaaknummer
16/169
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning en uitbetaling betalingsrechten en vergroeningsbetaling 2015, te laat ingediend

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 21 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de staatssecretaris van Economische Zaken. De appellant had een aanvraag ingediend voor de toekenning en uitbetaling van betalingsrechten en vergroeningsbetaling voor het jaar 2015. Deze aanvraag was echter te laat ingediend, wat leidde tot afwijzing door de staatssecretaris. De appellant had op 12 april 2015 een Gecombineerde opgave ingediend, waarin hij expliciet had aangegeven geen aanvraag te doen voor toewijzing van betalingsrechten. Later, op 28 oktober 2015, diende hij een wijziging in, maar deze wijziging werd na de uiterste datum van 15 juni 2015 ontvangen, waardoor de aanvraag als niet-ontvankelijk werd beschouwd. Het College overwoog dat de appellant verantwoordelijk was voor het tijdig indienen van zijn aanvraag en dat er geen sprake was van een kennelijke fout in de oorspronkelijke opgave. De appellant voerde aan dat hij door de afwijzing grote financiële schade leed, maar het College oordeelde dat de staatssecretaris op grond van de geldende regelgeving verplicht was de aanvraag af te wijzen. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 16/169
5111

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2017 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant

(gemachtigde: J.M.C. van Sabben),
en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. de Vries).

Procesverloop

Bij besluit van 4 december 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellant om toekenning en uitbetaling van betalingsrechten en vergroeningsbetaling voor het jaar 2015 op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (de Uitvoeringsregeling) afgewezen.
Bij besluit van 2 februari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het College gaat uit van het volgende.
1.1
Voor een weergave van het wettelijke regime voor de toekenning van steun aan landbouwers verwijst het College naar de overwegingen 1.1 tot en met 1.6 van zijn uitspraak van 6 maart 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:68, te raadplegen op www.rechtspraak.nl).
1.2
Appellant heeft op 12 april 2015 een Gecombineerde opgave 2015 bij verweerder ingediend. Het formulier voor die opgave bevat een rubriek “Regelingen”, waarbij als toelichting wordt gegeven: “Geef hieronder aan voor welke regelingen u in 2015 in aanmerking wilt komen, of waarvoor u uitbetaling wilt aanvragen”. De rubriek bestaat uit twee onderdelen: betalingsrechten en overige regelingen. Als toelichting op het onderdeel betalingsrechten wordt gegeven: “Wilt u in aanmerking komen voor toekenning van betalingsrechten? Geef dat hieronder aan, u kunt één van de drie mogelijkheden kiezen”. Vervolgens worden drie mogelijkheden genoemd: betalingsrechten aanvragen, aanvraag betalingsrechten uit de Nationale reserve voor starters en aanvraag betalingsrechten uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers. Achter elk van die mogelijkheden staan de vakjes “Ja” en “Nee”. Appellant heeft bij al die vakjes “Nee” aangekruist. Ook bij het onderdeel “Overige regelingen” heeft hij overal “Nee” aangekruist. In de van de Gecombineerde opgave 2015 van appellant deel uitmakende “Samenvatting Grondgebonden Subsidies” is onder het kopje “GLB/Betalingsrechten” na “Uitbetaling betalingsrechten en vergroeningsbedrag aangevraagd” vermeld: “n.v.t.”.
1.3
Appellant heeft bij brief van 28 oktober 2015, door verweerder ontvangen op
6 november 2015, een wijziging van de Gecombineerde opgave 2015 ingediend. De wijziging houdt in dat hij alsnog een kruisje heeft geplaatst ter bevestigende beantwoording van de vraag “Wilt u in aanmerking komen voor toekenning van betalingsrechten?”. Voorts heeft hij vermeld dat hij in aanmerking wil komen voor uitbetaling betalingsrechten en vergroeningsbetaling.
1.4
Bij het primaire besluit heeft verweerder de bij de wijziging ingediende aanvraag van appellant om toewijzing van betalingsrechten, de uitbetaling hiervan en vergroeningsbetaling voor 2015 afgewezen, omdat de aanvraag na 10 juli 2015 is ontvangen en daarom te laat is ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft in het bestreden besluit het volgende uiteengezet. Tot uiterlijk
15 juni 2015 kon een Gecombineerde opgave voor 2015 worden ingediend. In het onderdeel verzamelaanvraag kon worden aangegeven dat men aanspraak wilde maken op toewijzing van betalingsrechten en rechtstreekse betalingen. Vanaf 16 juni 2015 geldt een kortingsperiode tot en met 10 juli 2015. Als de Gecombineerde opgave voor 2015 na 10 juli 2015 is ontvangen, is deze te laat. De Gecombineerde opgave 2015 is tijdig ontvangen. In het daartoe bestemde deel van de verzamelaanvraag heeft appellant echter niet aangegeven dat hij aanspraak wil maken op toewijzing van betalingsrechten en een rechtstreekse betaling. Om die reden wordt het ingediende formulier niet beschouwd als een aanvraag om toewijzing van betalingsrechten en rechtstreekse betalingen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Het verzoek om alsnog voor toewijzing van betalingsrechten en rechtstreekse betaling in aanmerking te komen is op 6 november 2015 ontvangen en dus te laat. Voor de vraag of sprake is van een kennelijke fout in de Gecombineerde opgave is geen plaats, omdat niet om toewijzing van betalingsrechten en uitbetaling van rechtstreekse betalingen is verzocht.
3. Appellant voert aan dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte overweegt dat geen sprake kan zijn van een kennelijke fout, omdat appellant geen steunaanvraag heeft ingediend. Appellant heeft dit wel gedaan; hij is alleen vergeten om daarin aan te vinken dat hij betalingsrechten en uitbetaling van betalingsrechten wilde aanvragen. De reden hiervoor is dat appellant geen ervaring had met het jaarlijks aanvragen van voorheen toeslagrechten en nu betalingsrechten. Het niet aanvragen van de toekenning en uitbetaling van de betalingsrechten is onlogisch en te kwalificeren als een kennelijke fout. Door de afwijzing van de aanvraag om toekenning van betalingsrechten in 2015 lijdt appellant grote financiële schade, omdat hij daardoor in 2015 en de daarop volgende jaren geen uitbetaling van die betalingsrechten kan verkrijgen.
4. Het College overweegt als volgt.
4.1
Uit het ter zake geldende regelgevende kader volgt dat de landbouwer die in aanmerking wil komen voor toewijzing van betalingsrechten en de uitbetaling hiervan daartoe bij verweerder een aanvraag moet indienen, waarbij gebruik moet worden gemaakt van de verzamelaanvraag (artikel 24 van Verordening 1307/2013, gelezen in samenhang met artikel 11 van Verordening 640/2014 en artikel 4.2 van de Uitvoeringsregeling). De uiterste datum voor het indienen van die aanvraag voor het jaar 2015 is 15 juni 2015, tenzij er sprake is van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden (artikel 24 van Verordening 1307/2013, gelezen in samenhang met de artikelen 13 en 22 van Verordening 809/2014, de artikelen 1 en 3 van Verordening 2015/747 en artikel 4.2, zesde lid, van de Uitvoeringsregeling). Behoudens overmacht en uitzonderlijke omstandigheden wordt bij de indiening van een aanvraag om toewijzing van betalingsrechten en de uitbetaling hiervan na die uiterste datum een verlaging per werkdag toegepast op respectievelijk de in het betrokken jaar te betalen bedragen voor de aan de begunstigde toe te wijzen betalingsrechten en de bedragen waarop de begunstigde recht zou hebben gehad als de aanvraag tijdig was ingediend (artikelen 14 en 13 van Verordening 640/2014). Wordt de termijn met meer dan 25 kalenderdagen overschreden, dan wordt de aanvraag niet-ontvankelijk geacht en worden aan de begunstigde geen betalingsrechten toegewezen en wordt geen steun verleend (artikelen 14 en 13 van Verordening 640/2014). Dit betekent dat bij een aanvraag ingediend na 10 juli 2015 geen betalingsrechten worden toegewezen en geen steun wordt verleend (zie de uitspraak van het College van 6 maart 2017, hiervoor aangehaald).
4.2
Wat betreft de door appellant op 12 april 2015 ingediende Gecombineerde opgave 2015 staat vast dat appellant in de daartoe bestemde rubriek expliciet heeft ingevuld geen aanvraag te doen voor toewijzing van betalingsrechten door bij de drie genoemde mogelijkheden betalingsrechten aanvragen, aanvraag betalingsrechten uit de Nationale reserve voor starters en aanvraag betalingsrechten uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers het vakje “Nee” aan te kruisen. Verweerder heeft zich dus terecht op het standpunt gesteld dat appellant met de door hem op 12 april 2015 ingediende Gecombineerde opgave geen verzamelaanvraag heeft ingediend waarbij hij om toewijzing van betalingsrechten of uitbetaling hiervan heeft gevraagd (zie de uitspraak van het College van 6 maart 2017, hiervoor aangehaald).
4.3
Voor zover appellant zich beroept op het bestaan van een kennelijke fout in de door hem op 12 april 2015 ingediende Gecombineerde opgave 2015 – in die zin dat duidelijk moet zijn geweest dat wel beoogd is betalingsrechten en uitbetaling hiervan aan te vragen – ziet hij eraan voorbij dat de vraag of sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 4 van Verordening 809/2014, gelet op de bewoordingen van dat artikel, eerst aan de orde is als een steunaanvraag is ingediend. Nu met de op 12 april 2015 ingediende Gecombineerde opgave geen verzamelaanvraag en dus geen steunaanvraag is gedaan, is voor de beoordeling of sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 4 van Verordening 809/2014 in die Gecombineerde opgave geen plaats (zie de uitspraak van het College van 6 maart 2017, hiervoor aangehaald).
4.4
Wat betreft de door appellant op 28 oktober 2015 ingediende wijziging van de Gecombineerde opgave 2015 waarmee hij alsnog te kennen heeft gegeven in aanmerking te willen komen voor toewijzing van betalingsrechten, uitbetaling hiervan en vergroeningsbetaling, staat vast dat deze aanvraag na de uiterste datum (15 juni 2015) is ingediend en dat ook de termijn van 25 kalenderdagen is overschreden (10 juli 2015). Verweerder was dus gehouden de aanvraag om toewijzing van betalingsrechten van appellant af te wijzen (artikel 24 van Verordening 1307/2013, gelezen in samenhang met de artikelen 14 en 13 van Verordening 640/2014).
4.5
Voor zover appellante met zijn betoog dat hij door het niet toekennen van betalingsrechten onevenredig zwaar wordt getroffen, met betrekking tot het bestreden besluit een beroep op het evenredigheidsbeginsel, zoals opgenomen in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht, heeft willen doen, kan dit niet slagen. De belangenafweging die in dit verband dient plaats te vinden, wordt ingevolge het eerste lid van dit artikel beperkt voor zover dit voortvloeit uit een wettelijk voorschrift. Zoals hiervoor is overwogen, was verweerder op grond van artikel 24 van Verordening 1307/2013, gelezen in samenhang met de artikel 14 en 13 van Verordening 640/2014, gehouden de aanvraag om toewijzing van betalingsrechten af te wijzen, omdat deze te laat was ingediend. Hierbij is geen ruimte gelaten voor een belangenafweging (zie de uitspraak van het College van 6 maart 2017, hiervoor aangehaald).
4.6
Voor zover appellant zich erop beroept dat hij als fruitteler niet eerder te maken heeft gehad met betalingsrechten of toeslagrechten en hij dus geen ervaring heeft met het indienen van een aanvraag daarvoor, kan dit hem niet baten. Het is aan de landbouwer die aanspraak wenst te maken op rechtstreekse betalingen om zich van tevoren op de hoogte te stellen van de toepasselijke regels. Het is zijn verantwoordelijkheid om zorg te dragen voor een correcte en tijdige aanvraag.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van mr. O.C. Bos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2017.
w.g. A. Venekamp w.g. O.C. Bos