Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 10 maart 2017op het hoger beroep van:
[naam 1] , te [plaats 1] , appellant
[betrokkene](betrokkene)
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze tuchtprocedure heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan op het hoger beroep van een accountant tegen een eerdere uitspraak van de accountantskamer. De accountant, appellant, had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de accountantskamer van 24 juli 2015, waarin meerdere klachtonderdelen gegrond waren verklaard. De accountant was lid van de Coöperatieve Vereniging [naam 2] U.A. en had de administratie van de vereniging verzorgd. De klacht betrof onder andere de jaarverslagen 2012 en 2013, waarin verschillende tekortkomingen waren geconstateerd, zoals het ontbreken van handtekeningen, onjuiste weergave van de schuldenpositie en onjuiste classificatie van activa.
Tijdens de zitting op 7 september 2016 heeft de accountant zijn grieven toegelicht, maar de accountantskamer heeft de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard, zonder dat er een maatregel werd opgelegd. Het College heeft de gegrondverklaring van de klacht bevestigd, maar oordeelde dat de accountantskamer ten onrechte had afgezien van het opleggen van een maatregel. Het College heeft vastgesteld dat de accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door niet te voldoen aan formele vereisten en fouten te maken in de waarderingsbeginselen. Daarom heeft het College besloten om de maatregel van waarschuwing op te leggen aan de accountant. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 10 maart 2017.