Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 maart 2017 op het hoger beroep van:
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, appellant (minister)
[naam 1] B.V., te [plaats] ( [naam 1] ),
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
Uitspraak van de rechtbank
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
De minister komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat voldoende twijfel is gezaaid omtrent het relaas van bevindingen. Uit het relaas van bevindingen blijkt volgens de minister duidelijk dat beide rokende personen trekjes van hun brandende sigaretten namen en een blauwgrijze rookwalm uitbliezen. Daarnaast tikte één van de personen as af op de grond. Door vast te stellen dat deze bevindingen niet kunnen worden bevestigd aan de hand van de videobeelden miskent de rechtbank de waarde van de door de toezichthouders gedane bevindingen. Uit videobeelden kan, gelet op de gelijke vorm en kleur van sigaretten en e-sigaretten, vaak niet de aard van een sigaret blijken. De videobeelden sluiten niet uit dat het om een e-sigaret ging, maar de bevindingen van de toezichthouders tezamen sluiten dat wel uit. De minister komt eveneens op tegen het oordeel van de rechtbank dat de organoleptische waarneming van de inspecteurs onvoldoende is om een overtreding vast te stellen. De toezichthouders hebben gezien en geroken dat tabaksrook, afkomstig van tabaksproducten, in de betrokken ruimte van de horeca-inrichting bleef hangen. Uit vaste rechtspraak van het College volgt dat toezichthouders in beginsel kunnen volstaan met een organoleptisch onderzoek om te bepalen of sprake is van blootstelling aan tabaksrook. [naam 1] heeft de aanwezigheid van de geur van tabaksrook niet uitdrukkelijk bestreden. Dat de tabaksrook wellicht afkomstig is uit de rookruimte is irrelevant. Als tabaksrook blijft hangen in de rookvrije ruimte van een horeca-inrichting is sowieso sprake van een overtreding.
Beslissing
- bevestigt de aangevallen uitspraak
- bepaalt dat van de minister een griffierecht van € 503,- wordt geheven.