In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 juni 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en een horecaondernemer. De minister had een boete van € 600,- opgelegd aan de ondernemer wegens overtreding van het rookverbod zoals vastgelegd in artikel 10, eerste lid, van de Tabakswet. De ondernemer heeft tegen deze boete beroep ingesteld, waarbij zij betwistte dat er op de controle datum, 17 augustus 2014, daadwerkelijk tabaksrook was waargenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de controleambtenaren op die datum in de horecagelegenheid van de ondernemer waren en dat er een dj aanwezig was die mogelijk een sigaret of e-sigaret rookte. De ondernemer heeft beeldmateriaal overgelegd ter ondersteuning van haar stelling dat er geen overtreding was, en dat de waarnemingen van de controleurs niet klopten. De rechtbank oordeelde dat het beeldmateriaal voldoende twijfel zaait over de bevindingen van de controleurs. Hierdoor kon de rechtbank niet concluderen dat de ondernemer het rookverbod had overtreden. De rechtbank heeft het bestreden besluit van de minister vernietigd en het primaire besluit herroepen, met de bepaling dat de minister het griffierecht aan de ondernemer moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.