5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College overweegt allereerst dat de bedrijfskaart ertoe dient om ligging van de voor steun opgegeven gewaspercelen exact vast te stellen. Op basis daarvan moet immers fysieke controle en satellietcontrole plaatsvinden, alsmede, afhankelijk daarvan, de vaststelling van het steunbedrag. De term “gewasperceel” is daarbij op te vatten als het perceel waarvoor steun wordt aangevraagd.
Appellant heeft daarentegen perceel 5 met zijn oorspronkelijke, ten tijde van het invullen van de aanvraag geldende, perceelsgrenzen opgegeven, zonder te vermelden dat de werkelijke situatie ten tijde van belang, namelijk in de voor steun relevante teeltperiode, gewijzigd zal zijn.
Gezien doel en strekking van de bedrijfskaart acht het College het niet onjuist dat verweerder een aanvrager aan de door hem opgegeven perceelsgrenzen houdt.
5.2 Appellant heeft zich erop beroepen dat bij hem door telefonisch bij het LNV-loket ingewonnen informatie het vertrouwen is gewekt dat hij de bedrijfskaarten correct zou invullen als hij de op het moment van de aanvraag bestaande topografische perceelsgrenzen zou aanhouden.
Het College stelt vast dat appellant deze stelling niet kan bewijzen. Niet kan worden achterhaald met welke LNV-medewerker en op welke datum appellant telefonisch contact heeft gehad over de wijze waarop hij de bedrijfskaart diende in te tekenen. Evenmin is daarom vast te stellen welke vraag appellant gesteld heeft en wat daarop precies is geantwoord.
5.3 In de door verweerder bij het aanvraagformulier verstrekte brochure “Toelichting op de Gecombineerde opgave 2005” komen op de pagina’s 26 en 27 twee situaties aan de orde, die hier van toepassing zouden kunnen zijn: de situatie waarin de grenzen van de gewaspercelen niet samenvallen met de op de kaart aangegeven grenzen van topografische percelen en de situatie waarin de kaart niet de actuele topografische situatie weergeeft. In beide situaties moet de aanvrager op de bedrijfskaart de ligging van de gewaspercelen exact intekenen. Als de kaart de topografische situatie correct weergeeft geldt dat een gewasperceel niet doorsneden kan worden door topografische perceelsgrenzen. Een topografisch perceel kan dan wel uit meerdere gewaspercelen bestaan. Derhalve had appellant dan binnen de topografische grenzen van de percelen 5 en 6 meerdere gewaspercelen moeten creëren.
Op pagina 27 van de brochure wordt uitgelegd, hoe te handelen als de op de bedrijfskaart weergegeven topografische situatie niet meer actueel is. In dat geval mogen gewaspercelen desnoods over topografische grenzen heen getekend worden.
Strekking van bedoelde passages in verweerders brochure is dat gewaspercelen altijd overeenkomstig de werkelijkheid op de bedrijfskaart moeten worden ingetekend, als zij niet samenvallen met de topografische grenzen, zoals die staan aangegeven op de gebruikte bedrijfskaart. Die passages bieden daarom geen steun aan het betoog van appellant.
Op pagina 27 van de brochure wordt ook gewezen op de mogelijkheid om op pagina 20 van de verzamelaanvraag – ruimte voor op- en aanmerkingen – bijzondere situaties toe te lichten. Appellant heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt, zoals hiervoor is overwogen.
5.4 Het College volgt appellant niet in zijn betoog dat verweerder bij de bepaling van de geconstateerde oppervlakte ook perceel 6, dat niet voor subsidie was opgegeven maar waar wel gerst op stond, had moeten betrekken. Het is immers aan een aanvrager om te beslissen of en zo ja voor welk perceel hij subsidie wil aanvragen. Doet hij dat niet dan kan verweerder rechtens voor dat perceel ook geen subsidie toekennen. Dat zou slechts anders zijn indien zou blijken dat het niet voor subsidie opgeven van een perceel berust op een kennelijke fout.
Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een kennelijke fout hanteert verweerder als uitgangspunt het werkdocument AGR 49533/2002 van de Europese commissie. Het College heeft in vaste jurisprudentie geoordeeld dit aanvaardbaar te achten.
Van een kennelijke fout kan over het algemeen alleen worden gesproken indien verweerder bij een summier onderzoek bij ontvangst van de aanvraag had kunnen vaststellen dat de aanvraag waarschijnlijk geen goede weergave was van hetgeen de aanvrager beoogde aan te vragen. Daarvan is hier geen sprake.
De opgave van de percelen 4, 5, 6 en 7 komt volledig overeen met de topografische oppervlakten, zoals ingetekend op de bedrijfskaart.
Verweerder kon niet vermoeden dat appellant deze percelen met een andere oppervlakte dan ingetekend op de bedrijfskaart voor subsidie in aanmerking had willen brengen.
5.5 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Voor toekenning van een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.