ECLI:NL:CBB:2017:50

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
6 februari 2017
Publicatiedatum
16 februari 2017
Zaaknummer
16/6
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van bedrijfstoeslag en uitsluitingsbedrag in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 6 februari 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellante en de staatssecretaris van Economische Zaken. De appellante had bezwaar gemaakt tegen de verrekening van haar bedrijfstoeslag voor het jaar 2014 met een openstaand bedrag van 40.821,68 euro dat zij nog verschuldigd was voor het jaar 2012. Het primaire besluit van 13 februari 2015, waarin deze verrekening werd doorgevoerd, werd door de staatssecretaris gehandhaafd in het bestreden besluit van 26 november 2015, waarin de bezwaren van de appellante kennelijk ongegrond werden verklaard.

De appellante heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, maar is niet verschenen op de zitting op 23 januari 2017. De staatssecretaris was wel vertegenwoordigd. De appellante stelde dat de 100% korting op haar toeslagrechten voor 2012 onrechtvaardig was en dat de uitsluiting van bedrijfstoeslag in 2013 en 2014 onrechtmatig was. Het College oordeelde dat de vaststelling van de bedrijfstoeslag op nihil al eerder was vastgesteld en dat de uitsluiting in rechte vaststond. Het College concludeerde dat de appellante geen argumenten had aangevoerd tegen de verrekening zelf, waardoor het beroep ongegrond werd verklaard.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor appellanten om tijdig en adequaat te reageren op besluiten en de gevolgen van eerdere uitspraken in hun rechtszaken. De beslissing van het College werd openbaar uitgesproken en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 16/6
5101

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 februari 2017 in de zaak tussen:

[naam] , te [plaats] , appellante

(gemachtigde: J.A.J.M. van Houtum),
en

de staatssecretaris van Economische zaken (verweerder)

(gemachtigde: mr. C.J.M. Daniëls).

Procesverloop

Bij besluit van 13 februari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan appellante toegewezen bedrijfstoeslag voor het jaar 2014 verrekend met een nog openstaand bedrag van appellante voor het jaar 2012.
Bij besluit van 26 november 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van appellante tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2017. Appellante en haar gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving daarvan niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Appellante heeft voor 2012 verzocht om uitbetaling van haar toeslagrechten. Verweerder heeft bij besluit van 18 januari 2013, zoals gehandhaafd in het besluit van 2 mei 2013, de door appellante aangevraagde bedrijfstoeslag 2012 vastgesteld op nihil onder toepassing van een uitsluiting van bedrijfstoeslag voor een bedrag van € 40.821,68.
1.2
Appellante heeft tegen het besluit van 2 mei 2013 beroep ingesteld bij het College. Het College heeft bij uitspraak van 17 november 2015 het beroep van appellante ongegrond verklaard (ECLI:NL:CBB:2015:392).
1.3
Bij besluit van 30 april 2014 heeft verweerder op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (de Regeling) de bedrijfstoeslag van appellante voor het jaar 2013 vastgesteld op € 35.893,48.
1.4
Bij besluit van 25 april 2014, zoals gehandhaafd in het besluit van 2 september 2014, heeft verweerder de bedrijfstoeslag van appellante voor het jaar 2013 verrekend met de nog openstaande uitsluiting voor de bedrijfstoeslag voor 2012 van appellante van € 40.821,68. Dit heeft ertoe geleid dat appellante voor het jaar 2013 geen bedrijfstoeslag heeft ontvangen.
1.5
Appellante heeft tegen het besluit van 2 september 2014 beroep ingesteld bij het College. Het College heeft bij uitspraak van 22 april 2016 het beroep van appellante ongegrond verklaard (ECLI:NL:CBB:2016:110).
1.6
Appellante heeft voor 2014 verzocht om uitbetaling van haar toeslagrechten. Bij besluit van 17 februari 2015 heeft verweerder de bedrijfstoeslag voor 2014 vastgesteld op € 35.141,44.
1.7
Bij het primaire besluit heeft verweerder de bedrijfstoeslag van appellante voor het jaar 2013 verrekend met de nog openstaande uitsluiting voor de bedrijfstoeslag voor 2012 van appellante van € 4.928,20. Dit heeft ertoe geleid dat appellante voor het jaar 2014 een bedrag van € 30.213,24 aan bedrijfstoeslag heeft ontvangen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2. Appellante vindt de 100% korting op de toeslagrechten van 2012 onrechtvaardig. Verweerder heeft artikel 58, derde lid, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers en ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden in het kader van de steunregeling voor de wijnsector (Verordening 1122/2009) niet fair toegepast. Zij vindt ook de uitsluiting, waardoor zij in 2013 geen en in 2014 minder toeslagrechten heeft gekregen, onrechtmatig. Zij stelt dat zij onevenredig wordt gestraft voor iets dat haar niet valt aan te rekenen.
3. Het College stelt vast dat dat het beroep van appellante zich richt tegen de vaststelling van de bedrijfstoeslag 2012 op nihil onder toepassing van een uitsluiting van bedrijfstoeslag voor een bedrag van € 40.821,68. De vaststelling hiervan heeft al plaatsgevonden bij het besluit van 18 januari 2013. De uitsluiting van bedrijfstoeslag voor het jaar 2014 staat met de uitspraak van het College van 17 november 2015, genoemd onder 1.2, dus al in rechte vast, zodat in dit beroep slechts aan de orde kan komen of de verrekening van de bedrijfstoeslag op juiste wijze is toegepast. Het College verwijst in dit verband ook naar zijn uitspraak van 22 april 2016, genoemd onder 1.5. Nu appellante tegen de verrekening als zodanig geen argumenten heeft aangevoerd, is het beroep ongegrond
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, in aanwezigheid van mr. X.M. Born, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2017.
w.g. H.B. van Gijn w.g. X.M. Born