ECLI:NL:CBB:2016:158

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
3 juni 2016
Publicatiedatum
21 juni 2016
Zaaknummer
16/347
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.E. Doolaard
  • A.N. Vroege
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake import van vogels zonder diergezondheidscertificaat

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 3 juni 2016 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die dertien vogels uit Suriname naar Nederland had geïmporteerd zonder de vereiste diergezondheidscertificaten. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de staatssecretaris van Economische Zaken, die de vogels in tijdelijke afzondering had geplaatst en had besloten dat de vogels niet konden worden teruggegeven aan de verzoeker. De voorzieningenrechter overwoog dat de regelgeving omtrent de import van dieren uit derde landen strikt moet worden nageleefd en dat de verzoeker niet beschikte over de benodigde certificaten. De verzoeker had aangevoerd dat hij te goeder trouw had gehandeld en dat hij niet op de hoogte was van de regelgeving, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat het de verantwoordelijkheid van de importeur is om zich te informeren over de geldende regels. De verzoeker had ook verzocht om teruggave van de vogels, maar de voorzieningenrechter wees dit verzoek af, omdat de regelgeving geen mogelijkheid biedt voor teruggave aan degene die in strijd met de importregels heeft gehandeld. De uitspraak benadrukt het belang van naleving van de regelgeving en de verantwoordelijkheden van importeurs.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 16/347
11220
uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 juni 2016 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.A.J.M. van Houtum),
en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. J.E.W. Tieleman).

Procesverloop

Bij besluit van 4 april 2016 (besluit 1) heeft verweerder de beslissing tot toepassing van spoedbestuursdwang op 26 maart 2016 wegens overtreding door verzoeker van artikel 2.1, tweede lid, derde gedachtestreepje, van de Regeling handel levende dieren en levende producten (Regeling handel), op schrift gesteld.
Bij besluit van 25 april 2016 (besluit 2) heeft verweerder de beslissing genomen om toepassing te geven aan artikel 5:30 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Verzoeker heeft tegen beide besluiten bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2016. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voor verweerder is voorts verschenen F.W.J.T. Arts, dierenarts van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Overwegingen

1. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van de primaire besluiten, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.
2.1
De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten. Op 26 maart 2016 heeft verzoeker vanuit Suriname dertien vogels (tien picoletten en drie mustazen) Nederland binnengebracht. Voor het transport van deze dieren is geen diergezondheidscertificaat verstrekt als bedoeld in artikel 5, aanhef en onder f, van Verordening (EU) nr. 139/2013. Om deze reden heeft verweerder op diezelfde datum met toepassing van artikel 2.42 van de Regeling handel besloten de dertien vogels in tijdelijke afzondering te plaatsen (besluit 1). Bij brief van 16 april 2016 heeft verzoeker tegen dit besluit bezwaar gemaakt en verzocht om teruggave van de vogels.
2.2
Bij vervolgbesluit (besluit 2) heeft verweerder aan verzoeker medegedeeld dat de op 26 maart 2016 geconstateerde overtreding niet herstelbaar is, aangezien het niet mogelijk is om achteraf de vereiste veterinaire inspecties en onderzoeken uit te voeren welke zijn vereist voor de (eventuele) afgifte van het diergezondheidscertificaat. De in een dergelijke situatie op de vogels vervolgens toepasbare veterinaire maatregelen vervat in artikel 2.42, tweede lid, van de Regeling handel, namelijk het terugzenden van de vogels naar het land van verzending, dan wel het doden en vernietigen van de vogels, bieden volgens verweerder geen geschikte mogelijkheid voor de vervolgbestemming van de dieren. Het terugzenden van de vogels acht verweerder niet uitvoerbaar, omdat verweerder niet kan beoordelen of de dieren in Suriname zullen worden gehouden en verhandeld met inachtneming van de veterinaire vereisten en welzijnsnormen. Het doden van de dieren wordt volgens verweerder in Nederland uit maatschappelijke en politieke overwegingen niet geaccepteerd. Om deze redenen heeft verweerder besloten om de vogels op grond van artikel 5:30 van de Awb te verkopen of om niet aan een derde in eigendom over te dragen. Bij brief van 16 mei 2016 heeft verzoeker tegen besluit 2 bezwaar gemaakt en wederom verzocht om teruggave van de vogels.
2.3
Ter zitting bij de voorzieningenrechter is gebleken dat verweerder de vogels op 26 april 2016 aan een derde heeft overgedragen.
3.1
Verzoeker verzoekt om schorsing van de besluiten 1 en 2 en teruggave (al dan niet onder voorwaarden) van de vogels. Verzoeker heeft de vogels te goeder trouw naar Nederland gebracht. Hij heeft bij het Ministerie van Landbouw in Suriname nagevraagd of er eisen waren voor het meenemen van de vogels naar Nederland; aldaar is hem verteld dat er geen aanvullende eisen waren. Volgens verzoeker is het onbegrijpelijk dat de vogels, nadat is vastgesteld dat zij kerngezond zijn en in Nederland mogen blijven, niet aan hem worden teruggegeven maar aan een derde worden overgedragen. Verzoeker betoogt dat verweerder in een soortgelijk geval de vogels wel heeft teruggegeven aan de eigenaar. Volgens verzoeker kan de vervreemding van de vogels op dit moment nog eenvoudig worden teruggedraaid. Verzoeker wenst te voorkomen dat als gevolg van besluit 2 een onomkeerbare situatie ontstaat, bijvoorbeeld doordat de vogels door de verkrijger aan een ander worden vervreemd. Vanwege de dreiging van verkoop of schenking van de vogels is er volgens verzoeker des te meer een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening.
3.2
Verweerder stelt zich onder verwijzing naar de uitspraak van het College van 27 september 2012, ECLI:NL:CBB:2012:BY0422, op het standpunt dat de Regeling handel en de daaraan ten grondslag liggende Europese regelgeving niet voorzien in de mogelijkheid van teruggave van de vogels aan degene die het verbod van artikel 2.1, tweede lid, derde gedachtestreepje, van de Regeling handel heeft overtreden. Volgens verweerder zijn de besluiten 1 en 2 op goede gronden genomen, en dient het verzoek om voorlopige voorziening te worden afgewezen. Ten slotte betoogt verweerder dat in het enigszins vergelijkbare geval waaraan verzoeker refereert ten onrechte is besloten tot het teruggeven van de vogels. Ook in dat geval hadden de vogels niet mogen worden teruggegeven aan de importeur.
4.1
De Regeling handel luidt voor zover van belang als volgt:
Artikel 2.1
(…)
2. Het brengen in Nederland van:
(…)
- vogels, nertsen en vossen, lagomorfen zonder gezondheidscertificaat alsmede van de dieren en producten, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van richtlijn 92/65/EEG, die zijn verzonden vanuit een lid-staat of een andere staat die partij is bij het EER-Verdrag dan wel vanuit een derde land en via het grondgebied van een lid-staat in Nederland worden gebracht en bestemd zijn voor Nederland, een lid-staat of een andere staat die partij is bij het EER-Verdrag;
(…) is verboden.
Artikel 2.33
Het verbod, bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, derde gedachtenstreepje, geldt niet ter zake van het brengen in Nederland van dieren die via Nederland voor het eerst in de gebieden waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing is worden gebracht en zijn verzonden vanuit een derde land of een deel van een derde land, mits voldaan wordt aan, voor zover van toepassing, verordening 282/2004/EG, verordening (EU) nr. 139/2013 en de artikelen 2.35 tot en met 2.41 (…).
Artikel 2.42
(…)
2. Indien wordt vermoed of geconstateerd dat niet is voldaan aan de overige voorschriften van de onderhavige regeling of dat de dieren afkomstig zijn uit een met een epidemische dierziekte besmet gebied, worden de dieren, zonder vergoeding van Staatswege en voor rekening van de importeur of diens gemachtigde, al naar gelang de minister daaromtrent heeft besloten en met inachtneming van de aanwijzingen van de keuringsdierenarts:
a. ondergebracht, gevoerd, gedrenkt en verzorgd;
b. in tijdelijke afzondering geplaatst;
c. doorgestuurd naar een derde land;
d. geslacht, dan wel
e. gedood en vernietigd
4.2
Verordening (EU) nr. 139/2013 luidt voor zover van belang als volgt:
Artikel 5
De invoer van vogels wordt slechts toegestaan wanneer de vogels aan de volgende voorschriften voldoen:
(…)
f) de vogels gaan vergezeld van een diergezondheidscertificaat overeenkomstig het model van bijlage III (hierna „het diergezondheidscertificaat” genoemd);
(…)
5.1
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Op grond van artikel 2.1, tweede lid, derde gedachtestreepje, van de Regeling handel, gelezen in samenhang met artikel 2.33 van de Regeling handel en artikel 5 onder f van Verordening (EU) nr. 139/2013, is het verboden om vogels uit derde landen Nederland in te brengen zonder dat die vogels vergezeld gaan van een diergezondheidscertificaat. Niet in geschil is dat verzoeker niet beschikt over een diergezondheidscertificaat voor de dertien door hem meegevoerde vogels. Gelet daarop heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter op goede gronden besloten tot het in tijdelijke afzondering plaatsen van de vogels.
5.2
Ten aanzien van de vraag of de vogels na het einde van de tijdelijke afzondering aan verzoeker kunnen worden teruggegeven, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Zoals blijkt uit de uitspraak van het College van 27 september 2012, ECLI:NL:CBB:2012:BY0422, dient de regelgeving omtrent het verkeer van dieren uit derde landen strikt te worden uitgelegd. Artikel 2.42, tweede lid, van de Regeling handel, alsmede artikel 12 van Richtlijn 91/496/EEG, voorzien in een beperkt aantal maatregelen dat kan worden genomen ten aanzien van dieren die in strijd met de invoervoorschriften Nederland zijn binnengebracht. Daaronder valt niet de teruggave van de vogels aan de importeur. Gelet daarop gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat verzoeker de vogels niet terug zal kunnen krijgen. Ook aan het feit, dat verweerder op grond van de door hem aangevoerde overwegingen de vogels aan een derde vervreemd heeft, kan verzoeker geen recht op teruggave van de vogels ontlenen.
5.3
Het betoog van verzoeker dat hij niet op de hoogte was van de regelgeving en dat de Surinaamse autoriteiten hem niet hebben ingelicht over de importvoorwaarden waaraan hij diende te voldoen, slaagt niet. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de importeur om ervoor te zorgen dat hij op de hoogte is van de toepasselijke regels. Dat verzoeker geen weet had van de regelgeving kan niet aan verweerder worden tegengeworpen en dient voor rekening en risico van verzoeker te blijven. Ten aanzien van de stelling van verzoeker dat hij recht heeft op teruggave van de vogels omdat verweerder in een ander geval in strijd met de Regeling handel ingevoerde vogels heeft teruggegeven aan de importeur, overweegt de voorzieningenrechter dat verzoeker aan die handelwijze, die in strijd met de geldende regelgeving is, geen aanspraak kan ontlenen, dat deze handelwijze herhaald zou worden. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet.
6. Gelet op het voorgaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.E. Doolaard, in aanwezigheid van mr. A.N. Vroege, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2016.
w.g. W.E. Doolaard w.g. A.N. Vroege