5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ter beoordeling van het College staat of verweerders beslissing, inhoudende de afwijzing van het verzoek tot teruggave van door appellant ingevoerde duiven, in rechte stand kan houden.
5.2 Beschikking 2007/25/EG bepaalt in artikel 1, eerste lid, dat de lidstaten het verkeer uit derde landen van levende gezelschapsvogels uitsluitend toestaan indien de zending uit niet meer dan vijf vogels bestaat. Uit artikel 2, vierde lid, van diezelfde beschikking volgt dat indien uit de controles blijkt dat de dieren niet aan de eisen van deze beschikking voldoen, artikel 14, derde alinea van Verordening (EG) 998/2003, van toepassing is. Hiervan is in dit geval sprake nu appellant meer dan vijf gezelschapsvogels heeft ingevoerd. Vervolgens is in artikel 14, derde alinea, Verordening (EG) 998/2003 bepaald dat in geval de binnenkomst van gezelschapsdieren op het grondgebied van de Gemeenschap niet is toegestaan, deze dieren onder officieel toezicht worden ondergebracht totdat ze worden teruggezonden of totdat een ander administratief besluit wordt genomen. Op grond van deze regelgeving heeft verweerder naar het oordeel van het College op goede gronden besloten tot het in tijdelijke afzondering plaatsen van de vogels.
5.3 Naar het oordeel van het College verzetten Beschikking 2007/25/EG en Verordening
(EG) 998/2003 zich tegen de teruggave van de duiven. In artikel 1, eerste lid, van Beschikking 2007/25/EG is bepaald dat de lidstaten het verkeer uit derde landen van gezelschapsvogels uitsluitend toestaan indien de zending uit niet meer dan vijf vogels bestaat. Dat deze bepaling strikt moet worden uitgelegd volgt uit de bewoordingen ervan, alsmede uit paragraaf 4 van de considerans van de Beschikking en paragraaf 11 van de considerans van Verordening (EG) 998/2003, waar is vermeld dat ter voorkoming dat commercieel verkeer frauduleus wordt voorgesteld als niet-commercieel verkeer van gezelschapsdieren, de mogelijkheid dient te worden geboden een maximum aantal dieren vast te stellen die kunnen vallen onder het verkeer van deze verordening, boven welk maximum de regels van het handelsverkeer van toepassing zijn (zie de uitspraak van het College van 22 december 2011, www.rechtspraak.nl, LJN: BV1294). In dit geval is Verordening (EG) 998/2003 van toepassing en deze verordening biedt geen grondslag voor teruggave van de vogels van appellant. Teruggave van een deel – maximaal vijf – van de vogels op grond van de Beschikking is niet verenigbaar met de strikte uitleg die aan de mogelijkheid tot invoer van vogels als gezelschapsvogels moet worden gegeven.
Verweerder heeft het verzoek tot teruggave van de duiven dan ook terecht afgewezen.
5.4 De overige stellingen van appellant kunnen niet afdoen aan die conclusie.
Ten aanzien van de stelling van appellant dat hij recht heeft op teruggave van de duiven, omdat verweerder in ander geval, dat van de heer C, een zending van meer dan vijf duiven heeft toegelaten, overweegt het College als volgt. Ongeacht de beantwoording van de vraag of verweerder in dat geval daadwerkelijk zes dieren heeft toegelaten, is het College van oordeel dat appellant aan die handelswijze, die in strijd met de geldende regelgeving is, geen gerechtvaardigd vertrouwen kan ontlenen dat hem de invoer van meer dan vijf gezelschapsvogels is toegestaan. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet.
Daarnaast heeft appellant gesteld dat de duiven grote emotionele waarde voor hem hebben en voor de juiste afleiding zorgen, om welke redenen appellant verzoekt een uitzondering voor hem te maken. Deze beroepsgrond kan niet slagen. Immers, de toepasselijke regelgeving biedt geen ruimte om appellant hierin tegemoet te komen.
Voor zover appellant heeft betoogd dat hij niet op de hoogte was van de regelgeving en de autoriteiten hem niet hebben ingelicht aan welke importvoorwaarden hij diende te voldoen, biedt dit evenmin soelaas. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de importeur om ervoor te zorgen dat hij op de hoogte is van de toepasselijke regels. Dat appellant geen weet had van de regelgeving kan niet aan verweerder worden tegengeworpen en dient voor rekening en risico van appellant te blijven.
Ten slotte overweegt het College dat appellants standpunt dat de kosten uiteindelijk exorbitant hoog uitvallen in deze procedure niet ter beoordeling staat, omdat het bestreden besluit geen beslissing inzake kostenverhaal bevat. De vraag of de in rekening gebrachte kosten proportioneel zijn, kan daarom geen voorwerp van dit geschil zijn.