Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 oktober 2017 in de zaak tussen
Maatschap [naam 1] , te [plaats] , appellante,
de staatsecretaris van Economische Zaken, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
15 juni 2015 is ingeschreven in het handelsregister binnen het kader van de aan hem op grond van het hier toepasselijke artikel 9, derde lid, van Verordening 1307/2013 toegekende bevoegdheid is gebleven. Voorts heeft het College in die uitspraak onder 5.3 het vereiste dat de landbouwer eerst dan als actieve landbouwer wordt aangemerkt en bijgevolg in aanmerking kan komen voor toekenning van betalingsrechten indien hij of diens onderneming op 15 juni 2015 is ingeschreven in het handelsregister niet in strijd geacht met het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel. Tot slot heeft het College onder 5.5 geoordeeld dat – kort gezegd – geen aanknopingspunt bestaat voor de conclusie dat artikel 2.3, vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling in strijd is met een hogere – algemeen verbindende – regeling, dan wel dat de nationale regelgever niet in redelijkheid tot de vaststelling daarvan heeft kunnen komen, en dat artikel 2.3, vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling niet onverbindend is.