Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
(gemachtigde: mr. J.K.A. van Loo),
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
Uitspraak van de accountantskamer
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
In hoger beroep hebben appellanten erop gewezen dat de in artikel 22 Wtra neergelegde driejaarstermijn met ingang van 1 januari 2014 en met onmiddellijke inwerkingtreding is gewijzigd. De driejaarstermijn is sedertdien, aldus appellanten, verruimd doordat daaraan een subjectief criterium is toegevoegd, te weten het besef van de klager dat de accountant een beroepsfout heeft gemaakt. Volgens appellanten volgt uit de memorie van toelichting bij het op 1 januari 2014 in werking getreden artikel XV van de Wijzigingswet financiële markten (Kamerstukken II, 2012-2013, 33632, nr. 3, p. 104-105) dat dit subjectieve criterium is toegevoegd om onbillijke situaties te voorkomen, waarin de klager de gedragingen van de accountant heeft geconstateerd maar nog niet weet of beseft dat die gedragingen in strijd zijn met de accountantsregelgeving. Appellanten stellen dat de accountantskamer ten onrechte deze subjectieve toets niet heeft toegepast. De accountantskamer heeft volgens appellanten voor de aanvang van de driejaarstermijn aangeknoopt bij het moment dat het handelen (de advisering bij de overname) van betrokkenen heeft plaatsgevonden. Appellanten betwisten niet dat de gedragingen van betrokkenen waarover zij hebben geklaagd in de periode november 2011 tot en met juni 2012 hebben plaatsgevonden, maar zij voeren aan dat zij in die periode niet hebben beseft en ook niet wisten dat de gedragingen van betrokkenen tuchtrechtelijk verwijtbaar zijn. Zij wisten niet en konden redelijkerwijs ook niet weten dat die gedragingen zouden kwalificeren als een beroepsfout.