Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 16 juni 2016 op het hoger beroep van:
[naam 1] B.V., te [plaats 1] , appellante
[betrokkene](betrokkene)
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
Uitspraak van de accountantskamer
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
“Mij springen de tranen in de ogen. Heeft de accountant toch ook vreselijk zitten snurken. Ik had gehoopt en gebeden dat we met zo’n 35-40 duizend gestraft zouden worden in plaats hiervan.”Onbetwist is gebleven dat de [naam 13] , en daarmee appellante, op 25 november 2008 of kort daarna kennis hebben genomen van deze e-mail. Naar het oordeel van het College was gelet op de voornoemde feiten in elk geval eind 2008 sprake van een situatie waarin appellante zodanige feiten heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren dat zij daarop een vermoeden van (mogelijk) tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten kon baseren als bedoeld in artikel 22, eerste lid van de Wtra. Anders dan door appellante is betoogd is voor een vermoeden van (mogelijk) tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten niet vereist dat een klager volledig op de hoogte is van de exacte regelgeving voor accountants waarmee het handelen of nalaten (mogelijk) in strijd is. Voldoende is dat bij de klager op grond van de hem geconstateerde feiten redelijkerwijs een vermoeden kon ontstaan dat de accountant van zijn handelen of nalaten een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
Nadat verzoekster op 4 november 2008 door middel van het ondertekenen van de (voor)overeenkomst haar 75% belang in [naam 9] (en daarmee ook in [naam 10] B.V.) voor € 1,-- aan [naam 11] had verkocht (tezamen met een additionele betaling van verzoekster aan [naam 11] van € 475.000,-- ), werd verzoekster nog in dezelfde maand geconfronteerd met een financieringsaanvraag (bijlage 2) welke naar de Rabobank werd gestuurd waarin [naam 10] , geheel anders dan verzoekster tot dan toe altijd is voorgehouden, uit het niets een geprognosticeerde winst van ruim € 1.500.000,-- wordt toegeschreven. (…)”
onderzoek [is] verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder Standaard 3000 ‘Assurance-opdrachten anders dan opdrachten tot controle en beoordeling van historische financiële informatie’”. Betrokkene heeft met het voorgaande verwezen naar het toegepaste normenkader, maar heeft niet de in dit geval specifiek toegepaste criteria in zijn rapport opgenomen. Gelet hierop heeft appellante terecht gesteld dat het rapport ten aanzien van dit aspect gebrekkig is, in die zin dat de weergave van de toepaste criteria te summier is, en dat het rapport daarmee niet voldoet aan NVCOS 3000 randnummer 49 onder d. De grief van appellante treft in zoverre doel. Naar het oordeel van het College rechtvaardigt de te summiere vermelding van de toegepaste criteria echter geen gegrondverklaring van het klachtonderdeel, gelet op de beperkte reikwijdte van de opdracht en het feitelijke karakter daarvan.