ECLI:NL:CBB:2017:356

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
7 september 2017
Publicatiedatum
27 oktober 2017
Zaaknummer
16/714 16/715
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen voor S&O-verklaring voor ontwikkeling van technisch nieuwe producten

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 7 september 2017 uitspraak gedaan in de zaken 16/714 en 16/715, waarbij de aanvragen van Welgro B.V. en Welgro Holding B.V. voor een S&O-verklaring zijn afgewezen. De aanvragen betroffen projecten voor de ontwikkeling van een technisch nieuwe bulkwagen en een smart bulkwagen voor de periode januari tot en met juni 2016. De minister van Economische Zaken, verweerder, heeft in zijn primaire besluiten van 31 maart 2016 en de bestreden besluiten van 23 juni 2016 overwogen dat de projecten niet hebben geleid tot de ontwikkeling van technisch nieuwe (onderdelen van) fysieke producten. Appellanten hebben hiertegen beroep ingesteld, maar het College oordeelt dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de ontwikkeling niet gericht was op een in technologische zin significante verbetering of verandering.

Tijdens de zitting op 15 juni 2017 is gebleken dat appellanten niet in staat zijn geweest om aannemelijk te maken dat hun projecten daadwerkelijk hebben geleid tot nieuwe technische ontwikkelingen. Het College heeft vastgesteld dat de aanpassingen die zijn gedaan aan het tussenschot van de bulkwagen niet leiden tot een nieuw werkingsprincipe, maar slechts tot een niet-significante aanpassing van een bestaand product. Ook voor het project “Smart bulkwagen” hebben appellanten geen concrete technische knelpunten of oplossingsrichtingen kunnen presenteren, waardoor het College van oordeel is dat de aanvragen terecht zijn afgewezen.

De beslissing van het College is dat de beroepen ongegrond worden verklaard en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 7 september 2017.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 16/714 en 16/715
27000

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 september 2017 in de zaken tussen

1. Welgro B.V.te Groenlo
2. Welgro Holding B.V.te Groenlo
appellanten
(gemachtigden: ir. A.J. Smelt en drs. G. Knippenborg),
en

de minister van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigden: mr. J. van Essen en ing. B.J. Broekhuis).

Procesverloop

Bij besluiten van 31 maart 2016 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aanvragen van appellanten voor een S&O-verklaring voor de periode januari tot en met juni 2016 voor de projecten “Ontwikkeling technisch nieuwe bulkwagen 2020” en “Smart bulkwagen” afgewezen.
Bij besluiten van 23 juni 2016 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van appellanten ongegrond verklaard.
Appellanten hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2017. Voor appellanten zijn [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Appellanten vervaardigen tankwagens voor het wegtransport van veevoeder.
2. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder overwogen dat de afgewezen projecten (nog) niet hebben geleid tot de ontwikkeling van technisch nieuwe (onderdelen van) fysieke producten.
3. Appellanten voeren aan dat de afgewezen projecten zijn gericht op de ontwikkeling van technisch nieuwe (onderdelen van) fysieke producten.
4.1
Gelet op de in de aanvraag- en bezwaarfase verkregen informatie van appellanten heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat appellanten de ontwikkeling van technisch nieuwe (onderdelen van) fysieke producten niet aannemelijk hebben gemaakt.
4.2
Het College is met verweerder van oordeel dat de ontwikkeling van het tussenschot in het project “Ontwikkeling technisch nieuwe bulkwagen” niet is gericht op een in technologische zin significante verbetering of verandering van het tussenschot zelf. De aanpassingen van de vorm, dikte en materiaal van het tussenschot leiden wellicht tot een verbeterde toepassing ervan, maar zijn niet gericht op een technisch nieuw werkingsprincipe. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat het tussenschot ook na de ontwikkeling als zodanig blijft functioneren. Het gaat hierbij dus om een in technologische zin niet significante aanpassing van een bestaand product die op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder p, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen en artikel 2, aanhef en onder n, van de Regeling S&O-afdrachtvermindering niet tot speur- en ontwikkelingswerk wordt gerekend.
4.3
Appellanten hebben bij het project “Smart bulkwagen” voor de aangevraagde periode niet aannemelijk gemaakt dat hun onderzoek heeft geleid tot concreet te ontwikkelen (onderdelen van) fysieke producten. Appellanten zijn in de door hen aan verweerder verschafte informatie blijven steken in een algemene, niet technische beschrijving van het doel van het project. Een beschrijving van technische knelpunten en concrete oplossingsrichtingen ontbreekt. Het College merkt daarbij nog op dat, nu de hoorzitting in de bezwaarfase plaatsvond nadat de aangevraagde periode voorbij was, appellanten aannemelijk hadden kunnen maken dat in de aangevraagde periode van speur- en ontwikkelingswerk sprake is geweest. Gezien het hoorzittingsverslag hebben zij dat niet gedaan.
5. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvragen terecht afgewezen.
6. Namens verweerder is ter zitting opgemerkt dat het enkele feit dat de aanvraag voor het project “Smart bulkwagen” voor de periode januari tot en met juni 2016 is afgewezen, niet automatisch leidt tot afwijzing van aanvragen over een latere periode. Verweerder zal appellanten in de gelegenheid stellen om hun standpunt ter zake van hun latere aanvraag aan te vullen aan de hand van wat ter zitting is besproken.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. Winter, mr. R.C. Stam en mr. H.L. van der Beek, in aanwezigheid van mr. M.J. Boon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 september 2017.
w.g. R.R. Winter w.g. M.J. Boon