In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 25 oktober 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen Maatschap Hoeve en de staatssecretaris van Economische Zaken. De appellante, Maatschap Hoeve, had aanvragen ingediend voor betalingsrechten uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers 2015 en extra betaling jonge landbouwers voor 2015. Deze aanvragen werden door de staatssecretaris afgewezen, omdat de als jonge landbouwer opgegeven persoon geen daadwerkelijke, langdurige zeggenschap zou hebben over de maatschap. De staatssecretaris baseerde zijn besluit op de maatschapsovereenkomst, waarin was bepaald dat bij opzegging door de man de maatschap niet kon worden voortgezet door de vrouw.
Appellante heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 13 juli 2017 werd appellante vertegenwoordigd door haar maten en een gemachtigde. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden. Het College heeft overwogen dat de staatssecretaris ten onrechte de afwijzing van de aanvragen heeft gebaseerd op artikel 5, zesde lid, van de Beleidsregel, omdat er geen sprake was van een proefmaatschap. Het College oordeelde dat de maatschap voor onbepaalde tijd was aangegaan en dat de mogelijkheid van opzegging door de man niet in de weg staat aan de langdurige zeggenschap van de vrouw.
Het College heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellante. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van appellante, vastgesteld op € 990,-.