Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 6 oktober 2017 in de zaak tussen
De Windstroom B.V, te Biddinghuizen, appellante
de minister van Economische Zaken, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
.Het is, anders dan appellante kennelijk meent, niet aan verweerder om te beoordelen of het vermogen van een turbine een relevant gegeven is bij de verlening van een omgevingsvergunning, maar aan de tot vergunningverlening bevoegde instantie. Nu appellante zich op het standpunt stelt dat het vermogen van de turbine hier bij het verlenen van de omgevingsvergunning geen relevant criterium is, had het op haar weg gelegen om bij de gemeente Dronten, als zij bij die aanvraag al melding wilde maken van enig vermogen van de turbine, in ieder geval een vergunning voor turbines met een hoger vermogen dan 2,3 MW aan te vragen. Dit te meer nu blijkt dat de gemeente Dronten, desgevraagd door verweerder, heeft aangegeven dat een omgevingsvergunning voor windturbines die 3MW genereren, indien alsnog aangevraagd, waarschijnlijk niet zou worden verleend. Voor zover de vergunning voor turbines van 3 MW na een aanvraag van appellante daartoe zou zijn geweigerd, had appellante daartegen de geëigende rechtsmiddelen kunnen aanwenden. Al hetgeen appellante op dit punt heeft aangevoerd stuit op het voren overwogene af. De conclusie is dat verweerder zich naar het oordeel van het College terecht op het standpunt heeft gesteld dat de bij de aanvraag om subsidie overgelegde omgevingsvergunning niet ziet op de productie-installatie waarvoor appellante een aanvraag om subsidie heeft gedaan.