In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 3 augustus 2017 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker wiens chauffeurskaart was ingetrokken. De intrekking vond plaats op basis van het niet tijdig overleggen van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG), zoals vereist door de Regeling gebruik boordcomputer en boordcomputerkaarten. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van de minister van Infrastructuur en Milieu, die de chauffeurskaart had ingetrokken. De voorzieningenrechter oordeelde dat de minister gehouden was om de chauffeurskaart in te trekken, aangezien er sprake was van een gebonden bevoegdheid. De verzoeker had niet binnen de gestelde termijn een nieuwe VOG overgelegd, ondanks dat hij had verzocht om uitstel. De voorzieningenrechter benadrukte dat de intrekking van de chauffeurskaart ingrijpend is, maar dat de minister zich aan de wet- en regelgeving moest houden. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de intrekking. De omstandigheid dat de minister mogelijk niet tijdig had beslist op de aanvraag voor de VOG deed hier niet aan af, aangezien er rechtsmiddelen beschikbaar waren tegen dat niet tijdig beslissen. De uitspraak werd gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, in aanwezigheid van griffier mr. A.N. Vroege.