ECLI:NL:CBB:2017:152
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- R.R. Winter
- Rechtspraak.nl
Intrekking van chauffeurskaart wegens niet tijdig overleggen verklaring omtrent gedrag
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 20 april 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een taxichauffeur, appellant, en de Minister van Infrastructuur en Milieu, verweerder. De zaak betreft de intrekking van de chauffeurskaart van appellant, die werkzaam is als taxichauffeur. De intrekking vond plaats op basis van het niet tijdig overleggen van een nieuwe verklaring omtrent het gedrag (VOG) na een melding van Dienst Justis, waarin twijfels werden geuit over de betrouwbaarheid van appellant als houder van een chauffeurskaart.
Appellant had een chauffeurskaart met een geldigheidsduur tot 21 maart 2020, maar na een melding van Dienst Justis op 25 januari 2016, waarin werd aangegeven dat appellant recentelijk met justitie in aanraking was gekomen, verzocht verweerder appellant om binnen vier weken een nieuwe VOG te overleggen. Appellant heeft hier niet tijdig aan voldaan, wat leidde tot de intrekking van zijn chauffeurskaart op 25 maart 2016. Appellant heeft bezwaar aangetekend tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd kennelijk ongegrond verklaard door verweerder op 20 juni 2016.
In de beroepsprocedure heeft appellant betoogd dat de VOG ten onrechte is geweigerd en dat er onvoldoende redenen waren voor de intrekking van zijn chauffeurskaart. Hij heeft benadrukt dat de intrekking van zijn chauffeurskaart ernstige gevolgen heeft voor zijn inkomen en studie. Het College heeft echter geoordeeld dat verweerder bevoegd was om de chauffeurskaart in te trekken, omdat appellant niet binnen de gestelde termijn een nieuwe VOG heeft overgelegd. Het College concludeert dat er geen ruimte is voor een belangenafweging in deze procedure en dat de intrekking van de chauffeurskaart rechtmatig was. Het beroep van appellant is ongegrond verklaard.