Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 13 juli 2017 in de zaak tussen
Maatschap [naam 1] en [naam 2] , te [plaats] , appellante
de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder
de minister van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Overwegingen
1 oktober 2008 en de einddatum is 31 mei 2009.
29 september 2011.
29 januari 2012.
3 maart 2014. [naam 3] verklaart hierin dat de factuur van 20 januari 2012 betrekking heeft op door haar vóór 1 oktober 2011 uitgevoerde ontwikkelingswerkzaamheden van de mestrobot en de daarbij gebruikte materialen.
Op grond van artikel 4:95, vierde lid, van de Awb kunnen onverschuldigd betaalde voorschotten worden teruggevorderd.
29 september 2011. Tevens verwijst zij naar de verklaring van [naam 3] .
13 september 2011, die daaraan als bijlage 2 is bijgevoegd. Wat betreft die verklaring moet worden vastgesteld dat [naam 3] hierin zonder enig voorbehoud heeft verklaard dat de factuur werkzaamheden aan de mestrobot met opzuigsysteem betreft en dat deze werkzaamheden vóór 1 oktober 2011 zijn verricht. Verweerder heeft geen aanknopingspunten naar voren gebracht om aan de juistheid van die verklaring te twijfelen. Dat die verklaring niet met bewijsstukken is onderbouwd, zoals verwoord in het NVWA rapport 2, is daartoe onvoldoende. Bovendien stroken de overgelegde specificatie en de verklaring van [naam 3] met elkaar. Dat - zoals verweerder stelt - [naam 3] na de projectperiode verder heeft gewerkt aan de ontwikkeling van een mestrobot doet aan het voorgaande niet af. Indien verweerder zou menen dat aan de verklaring van [naam 3] moet worden getwijfeld, zou het hier op zijn weg hebben gelegen om nader onderzoek te doen, hetgeen verweerder heeft nagelaten. Verweerders stelling dat de accountant in de controleverklaring zou hebben verklaard dat de werkzaamheden niet zouden zijn uitgevoerd voor de einddatum kan zijn besluit evenmin onderbouwen, omdat de accountant over de betreffende factuur slechts heeft opgemerkt dat deze te laat is betaald. De accountant verklaart niet dat de werkzaamheden van [naam 3] na de einddatum zouden zijn uitgevoerd.
20 januari 2012) en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit. Het College overweegt hiertoe dat appellante aannemelijk heeft gemaakt dat de door [naam 3] bij factuur van 20 januari 2012 gedeclareerde werkzaamheden betrekking hebben op door haar vóór 1 oktober 2011 ten behoeve van appellante uitgevoerde werkzaamheden en dat dit bedrag aldus voor subsidie in aanmerking komt. Het bedrag van de bij deze uitspraak vast te stellen subsidie blijft lager dan het bedrag aan betaalde voorschotten. Hiervan uitgaande is het bedrag dat nog resteert voor terugvordering € 9.465,52.