ECLI:NL:CBB:2017:279

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
20 juli 2017
Publicatiedatum
9 augustus 2017
Zaaknummer
16/279
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete voor overschrijden beladingsnorm bij transport van varkens

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 20 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een boete die was opgelegd aan Varkenshandel [naam] B.V. wegens het overschrijden van de beladingsnorm voor varkens tijdens transport. De appellante, die varkens van gemiddeld 202 kg vervoerde, betwistte de toepassing van de beladingsnorm van 235 kg/m2, die volgens de regelgeving geldt voor varkens van ongeveer 100 kg. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, maar het College oordeelde dat de beladingsnorm niet zonder meer van toepassing is op zwaardere varkens. Het College vernietigde de eerdere uitspraak en het bestreden besluit, en herroept de opgelegde boete van € 500,-. Het College concludeerde dat verweerder niet bevoegd was om de boete op te leggen op basis van de beladingsnorm, omdat deze niet van toepassing was op de vervoerde varkens. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke regelgeving met betrekking tot beladingsnormen voor verschillende gewichten van varkens en de verantwoordelijkheden van vervoerders.

Uitspraak

Uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 16/279
11350

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 juli 2017 op het hoger beroep van:

Varkenshandel [naam] B.V., te [plaats] , appellante

(gemachtigde: mr. M.J.J.E. Stassen),

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 maart 2016, kenmerk ROT 15/4368 in het geding tussen
appellante
en
de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder
(gemachtigden: mr. P.A. Luschen en mr. K.K.E. Blom).

Procesverloop in hoger beroep

Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 7 maart 2016.
Verweerder heeft een reactie op het hogerberoepschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2017. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, H.J.F. Rouwette, toezichthoudend dierenarts, G. van der Scheer, toezichthouder en A. Schuurman, toezichthouder.

Grondslag van het geschil

1.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
1.2
Op 7 januari 2015 en 23 januari 2015 is door twee toezichthouders van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) onderzoek verricht ten aanzien van een door appellante verzorgd transport van zeugen met een vrachtwagencombinatie voorzien van de kentekens BZ-ZS-38 (voorwagen) en 34-WG-LX (aanhangwagen). De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van bevindingen van 24 februari 2015. De toezichthouders hebben daarin voor zover van belang het volgende geconstateerd:

“Vervoermiddel:BZ-ZS-3834-WG-LX

Totaal gewicht, inclusief lading: 25.540 kg 21.620 kg
Ledig gewicht, volgens weegbonnen:
14.420 kg 9.680 kg
Gewicht lading varkens: 11.120 kg 11.940 kg
Beschikbare vloeroppervlakte: 36,20 m2 41,06 m2
Belading per m2:
307 kg 290 kg

Samenvatting:

Alle varkens moeten ten minste gelijktijdig kunnen gaan liggen en in hun natuurlijke houding kunnen staan. De beladingsdichtheid voor varkens van ongeveer 100 kg mag niet hoger zijn dan 235 kg/m2.
Het gemiddelde gewicht van deze vervoerde varkens (slachtzeugen) bedroeg 11.120 + 11.940 = 23.060 kg : 114 stuks = 202 kg.
Gelet op de beladingsdichtheid van zowel de voorwagen (…), als ook de achterwagen (…) kan gesteld worden dat de ruimten waarover de varkens tijdens dit transport konden beschikken niet voldeden aan de minimum eisen zoals genoemd in artikel 3, aanhef en onder g, jo. Hoofdstuk VII, aanhef en onder D, van Verordening (EU) Nr. 1/2005 van 22 december 2004.”.
1.3
Het beboetbare feit is in het besluit van 10 april 2015 (het primaire besluit) als volgt omschreven:
“De vervoerder vervoerde varkens niet in overeenstemming met de technische voorschriften in bijlage I. De minimaal beschikbare ruimte was niet in overeenstemming met de in hoofdstuk VII voor de desbetreffende dieren en vervoermiddelen vermelde waarden.
Ik stelde na controle van de weegbonnen vast dat er sprake was van overbelading van meer dan 2%.”.
1.4
Op grond van het hiervoor omschreven feit is in het primaire besluit aan appellante een boete opgelegd van € 500,- wegens overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, in verbinding met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren en artikel 3, aanhef en onder g, artikel 6, derde lid en bijlage I, hoofdstuk III, onder 2.1 in verbinding met bijlage I, hoofdstuk VII, onder D van Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en van Verordening (EG) nr. 1255/97 (Verordening 1/2005).
1.5
Bij zijn besluit van 3 juli 2015, waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.

Uitspraak van de rechtbank

2.1
De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, voor zover voor het hoger beroep van belang, het volgende overwogen.
2.2
De rechtbank volgt appellante niet in het standpunt dat de norm van 235 kg/m2 die in bijlage I, hoofdstuk VII, onder D bij Verordening 1/2005 is vastgelegd voor varkens van ongeveer 100 kg geen betrekking heeft op varkens van meer dan 100 kg. In Verordening 1/2005 is de minimumeis opgenomen dat alle varkens ten minste gelijktijdig moeten kunnen gaan liggen en in hun natuurlijke houding moeten kunnen staan. Bij het bepalen van deze norm is een gewicht van 100 kg als uitgangspunt genomen. Dat betekent niet dat deze norm geen betrekking heeft op varkens die meer dan 100 kg wegen. Dat de norm een minimumnorm betreft, wordt bevestigd in de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 27 oktober 2004 (ECLI:NL:RBOBR:2014:6321). De norm van maximaal 235 kg/m2 is in feite een norm voor een minimumvloeroppervlak (om te staan of te liggen) per 100 kg gewicht en abstraheert van de zwaarte van de individuele varkens. Het gewicht is ook niet als factor voor vergroting van de norm aangemerkt. Aangezien het bovendien een minimumnorm betreft, is het niet zo dat er bij grotere varkens minder vloeroppervlak nodig zou zijn. Dat grotere varkens niet per definitie zwaarder zijn brengt daarin geen verandering. Lidstaten kunnen van de minimumnorm afwijken als die afwijking resulteert in meer ruimte voor varkens. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) van 21 december 2011, Danske Svineproducenter (ECLI:EU:C:2011:863). Lidstaten zijn echter niet verplicht om nadere regels te stellen. Dat is ook niet nodig omdat het gewicht van de varkens in de norm is verwerkt. Nu Nederland geen nadere normen heeft gesteld met betrekking tot de beladingsdichtheid, dient verweerder de norm uit Verordening 1/2005 als minimumnorm te hanteren.
2.3
De rechtbank ziet in de stellingen van appellante ook geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van het rapport van bevindingen van 24 februari 2015. De stelling van appellante dat op de foto’s niet (duidelijk) te zien is of er sprake is van overbelading, is daarvoor onvoldoende en doet niet af aan de inhoud van het rapport. Evenmin hecht de rechtbank doorslaggevende waarde aan het gegeven dat door een toezichthoudend dierenarts die bij het laden aanwezig was goedkeuring is gegeven voor het transport. Deze dierenarts heeft de taak om bij het opladen van de dieren te controleren of de dieren gezond zijn en geen gebreken vertonen. Het is de verantwoordelijkheid van appellante als transporteur om ervoor te zorgen dat de dieren tijdens het transport over de weg gelijktijdig kunnen gaan liggen en in hun natuurlijke houding kunnen staan. Tot slot overweegt de rechtbank dat geen betekenis wordt gehecht aan de toestemming van de toezichthouders om na de controle nog een uur door te rijden. De boete is verlaagd van € 1.500,- naar € 500,- omdat volgens verweerder slechts sprake is van een geringe overbelading en dit is beoordeeld als een relatief geringe overtreding. Aannemelijk is dat verweerder hierbij acht heeft geslagen op de verleende toestemming om het transport af te ronden. Aangezien rekening is gehouden met de ernst van de overtreding ziet de rechtbank geen grond voor een verdere matiging van het boetebedrag.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

3.1
Appellante voert aan dat de norm van maximaal 235 kg/m2 is opgesteld voor varkens met een gemiddeld gewicht van ongeveer 100 kg, terwijl het in dit geval gaat om dieren van 200 kg. De norm ten aanzien van de beladingsdichtheid van maximaal 235 kg/m2 is daarom niet toepasbaar. Voor zover in bijlage I, hoofdstuk VII, onder D, van Verordening 1/2005 gesproken wordt over minimumoppervlakte, ziet deze oppervlakte alleen op de categorie dieren van ongeveer 100 kg. Dat er een norm is vermeld voor varkens met een gewicht van ongeveer 100 kg brengt met zich dat deze norm niet geldt voor varkens met een ander gewicht. Dat is ook logisch: een zwaarder varken is niet per definitie breder, maar zorgt wel voor meer kilo’s per vierkante meter. Bijlage I, hoofdstuk VII, onder D, van Verordening 1/2005 geeft de mogelijkheid de minimumgrondoppervlakte te vergroten, maar dat kan alleen op grond van ras, grootte, fysieke conditie, weersomstandigheden en transporttijd. Appellante voert verder aan dat de rechtbank heeft miskend dat in de sector altijd is gewerkt met de maatstaf van ongeveer twee varkens per vierkante meter. In deze zaak is sprake van 1,47 varken per m2, zodat ook aan deze maatstaf ruimschoots is voldaan. Appellante doet verder een beroep op het Voorstel beladingsgraad en stahoogte van een werkgroep van het Ministerie van Economische Zaken, de NVWA en het bedrijfsleven van 23 mei 2014 (Voorstel beladingsgraad en stahoogte) en op het in opdracht van het Ministerie van Economische zaken door Wageningen UR opgestelde rapport “Report 764, Note on minimum space allowance and compartment height for cattle and pigs during transport” van maart 2014 (Report 764). Volgens appellante wordt in paragraaf 2 van het report 764 gesteld dat absolute normen voor de beladingsgraad worden bepaald door de fysieke dimensies van de vervoerde dieren. De acceptabele beladingsgraad wordt bepaald door daarbij tevens andere factoren mee te nemen. In paragraaf 2.2 van het report 764 wordt vervolgens een allometrische tabel gepresenteerd waarbij wordt uitgegaan van de minimumnormen uit Verordening 1/2005. Op basis van de allometrische tabel en de grafiek zou voor varkens van 120 kg lichaamsgewicht een oppervlakte van 0,47 m2 per varken beschikbaar moeten zijn, voor varkens van 130 kg een oppervlakte van 0,50 m2 per varken en voor varkens van 190 kg een oppervlakte van 0,65 m². In dit geval past de beladingsnorm in dit kader. Per dier van 200 kg is immers 0,67 m2 beschikbaar en staan er 1,47 dieren per m2. Deze afmetingen passen in hetgeen uit het onderzoek naar voren is gekomen en in de werkgroep is gecommuniceerd. Met deze werkwijze past de uitvoering van het beleid ook in voornoemde uitspraak van het Hof van Justitie van 21 december 2011. Er is een modus uitgewerkt waarbij de dieren op basis van gewicht de juiste oppervlakte toebedeeld krijgen en aan de norm is in dit geval voldaan.
3.2
Appellante voert verder aan dat op basis van de overige bevindingen van de toezichthouders een overtreding niet kan worden vastgesteld. De bevindingen ten aanzien van het gelijktijdig kunnen liggen en staan in de natuurlijke houding zijn erg summier. Op de foto zijn slechts zes á zeven van de in totaal 114 dieren te zien. Dat is te weinig om aan te nemen dat de norm is overtreden. Of de dieren staan of liggen, hoe groot het hok is en hoeveel vloer er nog vrij is, is niet te zien. Uit niets blijkt dat de hele vrachtwagen is gecontroleerd. Ook is volgens appellante door de rechtbank te weinig waarde gehecht aan het gegeven dat door de toezichthoudend dierenarts bij vertrek toestemming is gegeven voor het vervoer en dat de twee toezichthouders na de controle toestemming hebben gegeven om het vervoer af te ronden. Dat het welzijn van de dieren in gedrang is gekomen is niet gebleken. Het was een kort transport, onder gunstige omstandigheden en alle dieren zijn ongeschonden uit de vrachtwagen gekomen.
4.1
Verweerder stelt zich ten aanzien van de beladingsnorm op het standpunt dat de minimumnorm voor varkens van ongeveer 100 kg ook geldt voor zwaardere varkens aangezien de nationale wetgever voor zwaardere varkens geen nadere normen heeft gesteld. Het Voorstel beladingsgraad en stahoogte kan niet de minimumeisen van Verordening 1/2005 buiten werking stellen. Onderzoek waaruit blijkt dat voor zwaardere varkens relatief minder oppervlakte nodig is, is ook niet eenduidig. Verweerder wijst in dit verband op het rapport “Scientific Opinion Concerning the Welfare of Animals during Transport” van de European Food Safety Authority (EFSA) van 2011. Uit de allometrische tabel op pagina 26 van dit rapport blijkt dat voor zwaardere varkens van 190 kg bij een minimum oppervlakte van 0.8617 m2 geen welzijnsproblemen optraden. Omgerekend komt dit neer op een beladingsdichtheid van 220 kg/m2. Dit is minder, dus strenger, dan het Europese minimum van 235 kg/m2 dat in Verordening 1/2005 is geformuleerd voor varkens van ongeveer 100 kg. Dit noopt er des te meer toe dat die minimumnorm in Verordening 1/2005 ook van toepassing is op zwaardere varkens.
4.2
Verweerder stelt zich daarnaast op het standpunt dat reeds sprake is van overtreding van bijlage I, hoofdstuk VII, onder D, van Verordening 1/2005 omdat uit het rapport van bevindingen en bijgevoegde foto’s blijkt dat de varkens niet gelijktijdig konden gaan liggen en in hun natuurlijke houding konden staan. Ter zitting heeft verweerder hierover opgemerkt dat de beladingsnorm door verweerder weliswaar is omarmd, maar dat de beladingsnorm geen rol speelde bij het opleggen van de boete. De discussie is volgens verweerder ten onrechte helemaal toegespitst op de beladingsnorm. Daar voegt verweerder aan toe dat een controle van de gehele wagen geen voorwaarde is voor het kunnen constateren van een overtreding van de hiervoor genoemde norm. De toezichthoudend dierenarts bij vertrek heeft de dieren in de loopgang naar de wagen bovendien slechts individueel gekeurd en is incidenteel de wagen opgelopen om te beoordelen hoe de dieren lagen en stonden. Het blijft de verantwoordelijkheid van appellante om erop toe te zien dat alle dieren gelijktijdig kunnen gaan liggen en in hun natuurlijke houding kunnen staan. Dat de toezichthouders hebben toegestaan dat het transport nog een uur doorging, doet aan deze verplichting niet af. Uit de waarnemingen blijkt duidelijk dat het welzijn van de getransporteerde dieren in het gedrang is gekomen.
5.1
Verordening 1/2005 luidt, voor zover van belang, als volgt:

Artikel 3

Algemene voorwaarden voor het vervoer van dieren

Het is verboden dieren te vervoeren of te laten vervoeren op zodanige wijze dat het de dieren waarschijnlijk letsel of onnodig lijden berokkent.
Bovendien moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
(…)
g) de dieren beschikken, gelet op hun grootte en op het voorgenomen transport, over voldoende vloeroppervlak en stahoogte;
(…)
Artikel 6

Vervoerders

(…)
3. De vervoerders vervoeren de dieren in overeenstemming met de technische voorschriften in bijlage I.
(…)

BIJLAGE I

TECHNISCHE VOORSCHRIFTEN

(…)

HOOFDSTUK III

VERVOERMIDDELEN

2.1.
De beschikbare ruimte dient ten minste overeen te stemmen met de in hoofdstuk VII voor de betreffende dieren en vervoermiddelen vermelde waarden.

HOOFDSTUK VII

RUIMTE VOOR DE DIEREN

De ruimte waarover de dieren beschikken voldoet ten minste aan de volgende minima:
(…)

D. Varkens

Vervoer per spoor en over de weg

Alle varkens moeten ten minste gelijktijdig kunnen gaan liggen en in hun natuurlijke houding kunnen staan.
Om aan deze minimumeisen te voldoen mag de beladingsdichtheid voor varkens van ongeveer 100 kg tijdens het vervoer niet hoger zijn dan 235 kg/m2.
Ras, grootte en fysieke conditie van de varkens kunnen een vergroting van deze vereiste minimumgrondoppervlakte noodzakelijk maken; deze kan ook met maximaal 20 % worden vergroot in verband met de weersomstandigheden en de transporttijd.
(…)”.
6.1
Het College volgt verweerder niet in het standpunt dat de beladingsnorm geen rol heeft gespeeld bij het opleggen van de boete. Zowel uit het rapport van bevindingen als de omschrijving van het beboetbare feit in het primaire besluit, zoals hiervoor weergegeven onder 1.2 en 1.3, blijkt dat verweerder het niet voldoen aan de technische voorschriften van bijlage I, hoofdstuk VII, onder D van Verordening 1/2005 rechtstreeks koppelt aan de daarin genoemde beladingsnorm voor varkens van ongeveer 100 kg. Ook in de beslissing op bezwaar is die koppeling gemaakt. Op basis van de constatering dat niet aan de beladingsnorm van 235 kg/m2 is voldaan concludeert verweerder dat de varkens niet allemaal gelijktijdig konden liggen en in hun natuurlijke houding konden staan. In de beslissing op bezwaar is slechts in een opmerking ten overvloede vermeld dat de foto’s overigens ook varkens tonen die niet alle gelijktijdig konden liggen of in hun natuurlijke houding konden staan. Pas in hoger beroep stelt verweerder zich uitdrukkelijk op het standpunt dat reeds op basis van de bevindingen van de toezichthouder en de bijbehorende foto’s sprake is van overtreding van de algemene norm van bijlage I, hoofdstuk VII, onder D, bij Verordening 1/2005 dat alle varkens ten minste gelijktijdig moeten kunnen gaan liggen en in hun natuurlijke houding kunnen staan. Het College zal dan ook allereerst ingaan op de vraag of verweerder bevoegd was om een boete op te leggen vanwege het overtreden van de beladingsnorm van 235 kg/m2.
6.2
Daarbij stelt het College voorop dat de Nederlandse wetgever geen nationale regelgeving heeft vastgesteld met beladingsnormen voor het transport van varkens. De door appellante en verweerder genoemde rapporten gelden niet als zodanig. Dit betekent dat de onder 5.1 vermelde bepalingen van Verordening 1/2005 het wettelijk kader vormen in deze zaak.
6.3
Wat betreft bijlage I, hoofdstuk VII, paragraaf D van Verordening 1/2005 is niet in geschil dat de algemene norm dat alle varkens ten minste gelijktijdig moeten kunnen gaan liggen en in hun natuurlijke houding kunnen staan van toepassing is op het transport van alle varkens, ongeacht hun gewicht. De vraag die partijen verdeeld houdt is of de beladingsnorm voor varkens van ongeveer 100 kg ook van toepassing is op varkens met een ander gewicht. Het betreft hier immers varkens van gemiddeld 202 kg, zodat niet gesproken kan worden van varkens van ongeveer 100 kg. De betreffende paragraaf stelt voor varkens met een ander gewicht geen concrete beladingsnorm. Louter op grond van de tekst van bijlage I, hoofdstuk VII, onder D, bij Verordening 1/2005 kan naar het oordeel van het College dan ook niet worden vastgesteld dat de beladingsnorm van 235 kg/m2 van toepassing is op varkens van gemiddeld 202 kg. Het College volgt niet de lezing van de rechtbank dat de norm inzake de beladingsdichtheid voor varkens van ongeveer 100 kg een norm betreft die abstraheert van de zwaarte van het individuele varken en moet worden gezien als een norm per 100 kg gewicht. Dat de beladingsnorm zo is bedoeld volgt niet uit de tekst van genoemde paragraaf D. Ook het door partijen genoemde arrest van het Hof van Justitie van 21 december 2011 biedt daarvoor geen aanknopingspunten. Daartoe is het volgende van belang.
6.4
In dat arrest oordeelt het Hof van Justitie over de verenigbaarheid van Verordening 1/2005 met een aanvullende nationale regeling van de lidstaat Denemarken (in het arrest omschreven als besluit nr. 1729/2006, bijlage 2, titel D), waarin onder meer vereisten ten aanzien van beladingsdichtheid zijn opgenomen. De vereisten inzake beladingsdichtheid in de betreffende nationale regeling luiden:
“Vervoer per spoor of over de weg, met inbegrip van aanhangers
1. Vervoer korter dan acht uur:
Levend gewicht (in kg)
Oppervlakte (m2) per dier
25
0,17
50
0,26
75
0,33
100
0,42
200
0,70
250 of meer
0,80
Ras, grootte en fysieke conditie van de dieren kunnen een vergroting van het bovengenoemde vereiste minimumvloeroppervlak noodzakelijk maken; de oppervlakte kan ook met maximaal 20 % worden vergroot in verband met de weersomstandigheden en de reistijd.
2. Vervoer langer dan acht uur:
Levend gewicht (in kg)
Oppervlakte (m2) per dier
25
0,20
50
0,31
75
0,39
100
0,50
200
0,84
250 of meer
0,96
[...]”.
6.5
In randnummers 65 tot en met 67 van voornoemd arrest overweegt het Hof van Justitie als volgt:
“65 Overeenkomstig bijlage 2, titel D, punten 1 en 2, van besluit nr. 1729/2006 moeten de dieren bij wegvervoer van varkens beschikken over een minimumoppervlakte die varieert op basis van hun gewicht, waarbij een oppervlakte van 0,42 m2 voor een varken van 100 kg bij een reistijd van minder dan 8 uur en van 0,50 m2 bij een langere reistijd geldt.
66 Dat aspect van het vervoer van levende dieren is geregeld door artikel 3, tweede alinea, sub g, van verordening nr. 1/2005, volgens hetwelk „de dieren [...], gelet op hun grootte en op het voorgenomen transport, over voldoende vloeroppervlak [beschikken]”. In het bijzonder moeten de varkens, aldus bijlage I, hoofdstuk VII, titel D, van deze verordening, kunnen gaan liggen en in hun natuurlijke houding rechtop staan, waartoe „de beladingsdichtheid voor varkens van ongeveer 100 kg tijdens het vervoer niet hoger [mag] zijn dan 235 kg/m2”; dit als minimaal beschouwde vloeroppervlak kan op basis met name van de reistijd met 20 % worden verhoogd. Voor dieren van 100 kg komen deze waarden overeen met een beschikbare oppervlakte van 0,42 m2 respectievelijk 0,50 m2.
67 De minima inzake de maximumbeladingsdichtheid als die van bijlage 2, punten 1 en 2, van besluit nr. 1729/2006 zijn dus verenigbaar met de bij verordening nr. 1/2005 voorgeschreven minimum en maximumnormen (zie naar analogie arrest Danske Svineproducenter, reeds aangehaald, punt 50).”
6.6
Het Hof van Justitie oordeelt dus dat de Deense nationale regeling verenigbaar is met Verordening 1/2005, omdat de beschikbare oppervlakte voor varkens van 100 kg overeenkomt met de vereiste beschikbare oppervlakte voor varkens van ongeveer 100 kg in Verordening 1/2005. Als de bedoeling was geweest dat de in bijlage I, hoofdstuk VII, paragraaf D, bij Verordening 1/2005 genoemde beladingsnorm zou gelden voor alle varkens had het Hof van Justitie niet tot de conclusie kunnen komen dat de Deense nationale regeling verenigbaar is met Verordening 1/2005. Uit de hiervoor onder 6.4 weergegeven regeling blijkt immers dat de daarin opgenomen vereisten voor varkens een hogere beladingsdichtheid toestaan voor varkens van 200 kg dan voor varkens van (ongeveer) 100 kg. Bij een vervoer van korter dan 8 uur moet er voor een varken van 200 kg 0,70 m2 per dier beschikbaar zijn en bij een vervoer van langer dan 8 uur 0,84 per m2. Dat komt neer op een beladingsdichtheid van respectievelijk 285 kg/m2 en 238 kg/m2. Desondanks oordeelt het Hof van Justitie dat de nationale regeling verenigbaar is met Verordening 1/2005. Dit betekent dat in het arrest is onderkend dat de beladingsnorm voor varkens van ongeveer 100 kg niet één op één van toepassing is op varkens met een ander gewicht.
6.7
Het College komt tot het oordeel dat verweerder ten onrechte heeft vastgesteld dat appellante in strijd met bijlage I, hoofdstuk VII, paragraaf D, bij Verordening 1/2005 varkens heeft vervoerd met een hogere beladingsdichtheid dan 235 kg/m2. Verweerder was derhalve niet bevoegd om op deze grondslag een boete op te leggen. Het betoog van appellante slaagt in zoverre.
7.1
Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het College zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep alsnog gegrond verklaren en het bestreden besluit alsnog vernietigen.
7.2
Het College ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten op grond van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In het dossier bevinden zich onvoldoende concrete aanknopingspunten om te kunnen vaststellen dat het in hoger beroep ingenomen standpunt dat reeds sprake is van een overtreding van Verordening 1/2005 omdat uit de bevindingen van de toezichthouder blijkt dat de varkens niet ten minste gelijktijdig konden gaan liggen en in hun natuurlijke houding konden staan, juist is. Een feitelijke en gedetailleerde omschrijving van de bij de controle aangetroffen toestand met betrekking tot de voor de varkens beschikbare ruimte in de vrachtwagen en de positie van de varkens ontbreekt in het rapport van bevindingen. Ook de bij het rapport van bevindingen gevoegde foto’s geven daarvan geen toereikend beeld.
7.3
Het College zal op grond van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit.
7.4
Het College veroordeelt verweerder in de door appellante gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.970,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting in bezwaar, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij de rechtbank, 1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij het College met een waarde per punt van € 495,- en wegingsfactor 1).
7.5
Verweerder dient voorts het door appellante betaalde griffierecht van in totaal € 834,- (€ 331,- bij de rechtbank en € 503,- bij het College) te vergoeden.

Beslissing

Het College:
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dit besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 834,- aan appellante te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.970,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.W. Aerts, voorzitter, mr. S.C. Stuldreher en mr. T.P.J.N. van Rijn, in aanwezigheid van mr. L.N. Foppen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2017.
w.g. J.L.W. Aerts w.g. L.N. Foppen