ECLI:NL:CBB:2017:27

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
26 januari 2017
Publicatiedatum
8 februari 2017
Zaaknummer
15/690
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van spoedbestuursdwang wegens overtredingen van de Wet dieren met betrekking tot de verzorging van honden

In deze zaak gaat het om de toepassing van spoedbestuursdwang door de staatssecretaris van Economische Zaken op 30 honden van appellanten, die in een slechte voedingsconditie verkeerden en niet goed gehuisvest waren. De controle vond plaats op 30 april 2015, waarbij een toezichthouder van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming, een ambtenaar van politie en een dierenarts de situatie ter plaatse hebben beoordeeld. De bevindingen waren zorgwekkend: alle honden vertoonden tekenen van ondervoeding en de huisvesting voldeed niet aan de eisen van de Wet dieren. De toezichthouder concludeerde dat de honden ernstig in hun gezondheid en welzijn waren aangetast, wat leidde tot de beslissing om de honden mee te voeren naar een opslaghouder voor verdere verzorging.

Appellanten hebben bezwaar aangetekend tegen het besluit, maar dit werd ongegrond verklaard. De staatssecretaris heeft de kosten van de bestuursdwang, die opliepen tot € 28.379,55, op appellanten verhaald. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de staatssecretaris terecht heeft gehandeld. De situatie was zodanig spoedeisend dat er geen tijd was om een besluit af te wachten. De gezondheid en het welzijn van de honden waren in gevaar, en de appellanten konden niet aantonen dat de situatie niet zo ernstig was als vastgesteld.

De appellanten voerden aan dat de honden in goede conditie verkeerden en dat de toezichthouders onterecht hadden gehandeld. Echter, het College oordeelde dat de bevindingen van de toezichthouders en de dierenarts voldoende onderbouwd waren en dat de staatssecretaris bevoegd was om bestuursdwang toe te passen. De kosten van de bestuursdwang werden als rechtmatig beschouwd, en het beroep tegen het bestreden besluit werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

Uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 15/690
11350

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 januari 2017 in de zaak tussen

[naam 1] en [naam 2] , te [plaats] , appellanten

(gemachtigde: mr. R. Wouters),
en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. J.H. Verheul-Verkaik).

Procesverloop

Bij besluit van 4 mei 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder het besluit tot toepassing van spoedbestuursdwang op 30 april 2015 wegens overtredingen van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren (Bhd) op schrift gesteld.
Bij besluit van 28 juli 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellanten ongegrond verklaard.
Appellanten hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 13 april 2016 (het kostenbesluit) heeft verweerder de kosten van de toepassing van bestuursdwang in rekening gebracht voor een bedrag van € 28.379,55.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2016. Appellanten hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 3] , toezichthouder bij verweerder.

Overwegingen

1.1
Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Appellanten hielden honden op hun perceel in [plaats] . Op 30 april 2015 hebben een toezichthouder van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming en een ambtenaar van politie, in aanwezigheid van een dierenarts, een hercontrole uitgevoerd op het perceel van appellanten. De bevindingen van deze hercontrole zijn vastgelegd in een toezichtrapport met nummer LID/B/30‑4‑2015 15.50/TD, vastgesteld en ondertekend op 8 mei 2015 (het toezichtrapport). De toezichthouder heeft, voor zover van belang, het volgende geconstateerd:
“Toen ik, rapporteur, bij de kennels op locatie stond viel het mij op dat alle daar gehouden honden slecht toonden, en dan doel ik op de voedingsconditie. Het was voor mij zichtbaar dat alle honden ingevallen flanken hadden en het klinische beeld van de honden ten aanzien van de vorige controle alleen maar slechter was geworden.
(…)
De dierenarts, ambtenaar van Politie en ik, rapporteur hebben elke op locatie gehouden hond bekeken en bevoeld en gecontroleerd op een identificatietransponder (chip).
(…)
De honden zijn beoordeeld aan de hand van lichaamsconditiescorelijst (1 tot en met 5).
(…)
Ten tijde van de controle bleek achterin de grote schuur (…) op het erf (…), waar een drietal kennels waren, in vermoedelijk een voormalige paardenstal of rundveestal dat behalve een reu, rood van kleur, die wij daar aantroffen in de eerste kennel er in een volledig donker hok, geen daglicht of kunstlicht aanwezig, een teef met 1 pup gehuisvest was. Deze hond had wel beschikking over drinkwater maar lag op een vieze deken in dit donkere hok met een zeer jonge pup van ongeveer 2,5 weken oud.
Daarachter, in een soort van doorloopgangetje tussen de voornoemde kennels lag op het kale beton een teef (…), met 3 pups van ongeveer 1,5 weken oud. Dit was de hond inzake Last onder Bestuursdwang met nummer 2015002238.
Deze hond had nog steeds zeer veel tandsteen en ontstoken tandvlees en had zichtbaar geen gebitssanering ondergaan. Deze hond had geen beschikking over nestmateriaal, geen ligvlonder of drinkwater.
In dit gehele gedeelte van de schuur, waar 1 reu en 2 teven met pups, gehouden werden was de ammoniakdruk zeer hoog. Er was tevens weinig tot geen ventilatie en voor de daar gehouden dieren weinig beschikking tot daglicht (voor de ene teef in het hok in de schuur totaal geen licht).
In een kleiner opslagschuurtje op het erf zagen ambtenaar van politie (…) en ik, rapporteur een voerton staan die voor een derde gevuld was met voer, ongeveer 6 kilogram voer, daarnaast zagen wij een volle (10 kilogram) zak met hondenvoer.
Conclusie dierenarts
De dierenarts concludeerde dat alle door hem onderzochte honden, behalve de 5 maanden oude pup, ernstig in hun gezondheid en welzijn waren aangetast. Van de 24 volwassen honden kwam geen enkele hond boven score 2 (lichaamsconditiescorelijst) uit en had kwamen 13 honden op score 1.
(…)
Meevoeren en opslaan
Vanwege bovenstaande situatie en bevindingen van de dierenarts nam ik, rapporteur, diezelfde dag, 30-4-2015, omstreeks 17.40 uur telefonisch contact op met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en besprak ik de situatie en de bevindingen van de dierenarts, er was niet voldaan aan maatregelen van de lopende besluiten en gezien de verklaring van de dierenarts inzake de spoedindicatie van de zaak (mogelijk overlijden dieren) werd aan mij toestemming gegeven om de betreffende honden conform artikel 5:29 lid 1 van de algemene wet bestuursrecht mee te voeren en over te brengen naar een door hen aangewezen opslaghouder ter verdere verzorging van de honden.
(…)
Dierenarts opslaghouder.
Alle betreffende honden zijn bij de opslaghouder door een dierenarts klinisch onderzocht.
De dierenarts constateerde dat alle honden, behalve de 8 nog zogende pups, te mager waren.
De dierenarts constateerde dat alle honden een smerige vacht hadden, de honden erg stonken en de honden gemiddeld 4 tot 7 kilogram te weinig lichaamsgewicht hadden.
De dierenarts constateerde bij de hond Hannie (…) een gebit in zeer slechte staat. De hond had ernstige ontstekingen rondom diverse elementen van het gebit.
(…)
Telefonisch contact voerleverancier betrokkenen.
Op donderdag 7-5-2015 nam ik omstreeks 16.30 uur telefonisch contact op met de, tijdens eerdere controle, door de betrokkenen genoemde voerleverancier, te weten Happy Dog uit Boerenhol. Er werd mij desgevraagd medegedeeld dat betrokkenen [naam 1] en [naam 2] in gedurende de hele maand April geen voer meer hadden afgenomen van de leverancier.”
1.2
De toezichthoudend dierenarts heeft over de situatie ter plaatse op 30 april 2015 in zijn veterinaire verklaring voor zover van belang het volgende verklaard:

In welke lichamelijke toestand heeft u de dieren aangetroffen?
Alle honden, behalve de 5 maanden oude pup, verkeren in een zeer slechte voedingsconditie.
De honden zijn ernstig vermagerd.
Waardoor is de aangetroffen toestand naar uw mening ontstaan?
De honden hebben gedurende een lange periode structureel te weinig voedingsstoffen tot zich gekregen. De honden hebben te weinig en/of slecht voer gekregen. Onvoldoende preventief ontwormen kan ook nog bijdragen aan de slechte voedingstoestand van deze dieren.
Is de gezondheidstoestand van de dieren daardoor benadeeld?
De gezondheidstoestand van de betreffende honden is absoluut benadeeld.
Is er gelet op de toestand van de dieren, naar uw mening sprake van het onthouden van de nodige verzorging aan deze dieren?
Zeer zeker, de betreffende situatie is verwijtbaar aan de houder(s) van de dieren.
Ik heb nog nooit zoveel vermagerde dieren bij elkaar gezien.
Zijn de dieren in de gezondheid en het welzijn benadeeld?
Ja. Als de honden te mager zijn en blijven kan dit schadelijk zijn voor de organen. Daarnaast wordt de weerstand steeds slechter en worden ze dus vatbaarder voor ziektes.
(…)
Kunt u iets verklaren over de aangetroffen huisvesting-leefomgeving van de dieren?
Groepshuisvesting waarbij in sommige kennels de ammoniakdruk hoog was, daarnaast lagen twee zogende teven in een donker gedeelte van een schuur. Daar was sprake van slechte ventilatie en een van de teven had geen nestmateriaal tot haar beschikking, deze lag op het kale beton met haar pups. De andere had slechts een pallet en een oude en vieze deken om op te liggen.
Hebben de dieren beschikking over een droge en zindelijke sta of ligplek?
In de meeste kennels was sprake van een droge ligplek ik heb mijn twijfels over hoe zindelijk die plekken waren daar de ammoniakdruk redelijk hoog was. Er lag veel ontlasting in de hokken.
(…)
Acht u het noodzakelijk dat de dieren worden meegevoerd en opgeslagen voor de verdere verzorging van de dieren en in het belang van de gezondheid en welzijn van de dieren met als doel herstel?
Ja, het is absoluut noodzakelijk om de honden in slechte voedingsconditie, behalve de 5 maanden oude pup, direct over te brengen naar een locatie waar zij verzorging zullen krijgen die zal leiden tot een spoedig herstel van de betreffende dieren. De honden dienen zo spoedig mogelijk te worden weggehaald daar het onverantwoordelijk zou zijn om ze hier achter te laten.
Als deze dieren langer in deze situatie moeten blijven zullen er waarschijnlijk dieren overlijden t.g.v. ondervoeding. Mogelijk is dit al eerder gebeurd met pups. De gevonden nesten waren veel kleiner dan je bij dit ras zou verwachten.”
1.3
Op dezelfde dag zijn 32 honden meegevoerd en opgeslagen, hetgeen is vastgelegd in het proces-verbaal van meevoeren en opslaan van 30 april 2015.
1.4
Bij het primaire besluit heeft verweerder het besluit tot toepassing van spoedbestuursdwang op schrift gesteld. Daarin is vermeld dat de spoedbestuursdwang van toepassing is op 30 honden van appellanten (honden Jacco en Sammie zijn in bewaring genomen op basis van de last onder bestuursdwang met kenmerk G2015001572). Verder staat in het primaire besluit dat bij de controle is vastgesteld dat de gezondheid en het welzijn van de honden ernstig waren aangetast. De dieren waren in een magere voedingsconditie en de dieren waren niet goed gehuisvest. Volgens verweerder was de situatie zo ernstig dat het noodzakelijk was om terstond maatregelen te treffen. De dieren zijn in bewaring genomen en in een geschikte huisvesting bij een opslaghouder geplaatst. Een termijn voor herstel was derhalve niet meer mogelijk.
1.5
Bij het kostenbesluit heeft verweerder de kosten van de bestuursrechtelijke handhaving voor een bedrag van € 28.379,55 bij appellanten in rekening gebracht.
2.1
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellanten ongegrond verklaard. Volgens verweerder is sprake van overtreding van de artikelen 2.1, eerste lid en 2.2, achtste lid, van de Wet dieren. Verweerder heeft daartoe – samengevat weergegeven – het volgende overwogen.
2.2
Verweerder mocht uitgaan van de juistheid van het rapport van de toezichthouder. Daarin is duidelijk en voldoende gemotiveerd wat de aanleiding was voor het onderzoek, hoe en waar het onderzoek is uitgevoerd en welke overtreding is begaan. Er was sprake van honden in een slechte voedingstoestand, ongeschikte huisvestingen, dieren in ernstig vervuilde hokken, hokken die zich geheel in het donker bevonden en een zeer rommelige situatie op het terrein. De situatie was zodanig spoedeisend dat een besluit niet kon worden afgewacht en terstond optreden was geboden. De situatie was vanuit het oogpunt van dierenwelzijn onhoudbaar. De gezondheid en het welzijn van de dieren werden benadeeld zonder dat daar een redelijk doel voor was en de nodige zorg werd onthouden. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moest worden afgezien van handhavend optreden is niet gebleken, aldus verweerder.
3.1
Appellanten voeren aan dat de honden zonder enige reden zijn meegevoerd. Wat appellanten tijdens de bezwaarprocedure naar voren hebben gebracht is voldoende om te twijfelen aan de bevindingen van de toezichthouders. De honden zijn niet te mager. Dat de honden in prima conditie verkeerden is volgens appellanten bevestigd door de dierenartsen [naam 4] en [naam 1] . Ter ondersteuning van hun stelling dat de honden niet te mager zijn, wijzen appellanten erop dat de wereldkampioen korte afstand dit jaar een husky reu was van 60 cm hoog met een gewicht van nauwelijks 19 kg. Alle honden van appellanten wogen aanzienlijk meer. Het gaat om sportieve dieren die jaarlijks zo’n 3.000 tot 4.000 kilometer rennen. Verder waren de verblijven van de honden voldoende en proper genoeg om het welzijn van de honden te garanderen.
3.2
Appellanten kunnen zich niet aan de indruk onttrekken dat het meevoeren en opslaan van de honden volstrekt onnodig was en louter een reactie vormt op eerdere procedures met de overheid. De situatie was in ieder geval niet zodanig dat een besluit niet kon worden afgewacht en optreden terstond geboden was danwel niet op korte termijn (ter plekke) kon worden beëindigd. De situatie was gelijk aan de situatie ten tijde van vorige controles en in het verleden zijn er nooit problemen geweest. Er had een hersteltermijn geboden moeten worden.
3.3
Appellanten voeren voorts aan dat verweerder uitgaat van een foutief aantal reuen en teven. Het betrof niet 14 reuen en 10 teefjes, maar 15 reuen en 9 teefjes. Een dergelijk basisgegeven zou een veearts moeten herkennen. De bij de eerdere controle op 25 februari 2015 aanwezige veearts [naam 5] wist volgens appellanten niet het verschil tussen reuen en teven, hetgeen zij veelzeggend en bedenkelijk achten. Het handelen van veearts [naam 5] tijdens de controle op 25 februari 2015 kan volgens appellanten niet door de beugel. Zo kende hij de rassenstandaard en dus bijvoorbeeld de grootte en gewicht van Siberische Husky’s niet. Verder weigerde hij de honden te wegen, ondanks dat hem ter plekke een weegschaal werd aangeboden. Het veterinair tuchtcollege Nederland geeft telefonisch aan dat één van de basispunten in een gezondheidsverslag op zijn minst het gewicht en de grootte van de hond is en dat deze dus gecontroleerd dient te worden. Ook in andere Europese landen is dat een van de basispunten voor een gezondheidsverslag. Volgens appellanten heeft het tuchtcollege aangedrongen op het indienen van een schriftelijke klacht tegen [naam 5] , indien zijn handelwijze niet voldoet aan de standaard.
3.4
Wat betreft het kostenbesluit betogen appellanten dat de kosten in geen verhouding staan tot de verkoopwaarde van de honden. Bovendien zijn er enorm hoge kosten gemaakt in verband met medische aangelegenheden.
4. De Wet dieren luidt voor zover van belang als volgt:
“Artikel 2.1. Dierenmishandeling
1. Het is verboden om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van het dier te benadelen.
(…).
Artikel 2.2. Houden van dieren
(…)
8. Het is houders van dieren verboden aan deze dieren de nodige verzorging te onthouden.”.
5. Het College komt tot de volgende beoordeling.
Beoordeling spoedbestuursdwang
5.1
Verweerder heeft in het bestreden besluit en de bijbehorende bijlage aan de overtredingen ten grondslag gelegd de artikelen 2.1, eerste lid, van de Wet dieren en artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren. In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de spoedbestuursdwang mede is gebaseerd op overtreding van artikel 1.7, onder e, van het Bhd. Het College zal dat artikelonderdeel niet bij de beoordeling betrekken, aangezien dit niet in het bestreden besluit dan wel in het toezichtrapport is vermeld. Het College beperkt zijn beoordeling tot de vraag of verweerder bij het bestreden besluit terecht heeft vastgesteld dat appellanten op 30 april 2015 artikel 2.1, eerste lid, van de Wet dieren en artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren hebben overtreden en verweerder om die reden bevoegd was tot het toepassen van bestuursdwang. Het College beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
5.2
Het College stelt voorop dat in beginsel mag worden afgegaan op de inhoud van de door een opsporingsambtenaar in een proces-verbaal vermelde waarnemingen en feiten. Uit het toezichtrapport blijkt dat tijdens de hercontrole op 30 april 2015 is geconstateerd dat de honden te mager waren en dat er onvoldoende voedsel aanwezig was voor het aantal honden. Verder waren de verblijven en de hygiëne onder de maat. Het tijdens deze controle verkregen beeld van de voedingstoestand van de honden is bovendien bevestigd door nader onderzoek door een dierenarts in de opvang waar de honden naartoe zijn gebracht. Tijdens dat onderzoek is het daadwerkelijke gewicht van de honden afgezet tegen het gewenste gewicht en is gebleken dat de honden, met uitzondering van de pups, 4 tot 7 kilo te mager waren. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder niet mocht uitgaan van de juistheid van deze bevindingen. De in het toezichtrapport gedetailleerd beschreven waarnemingen van de toezichthouders worden ondersteund door de bij het toezichtrapport gevoegde foto’s en de veterinaire verklaring. Hiertegenover staat dat appellanten slechts in algemene zin ontkennen dat sprake is van genoemde overtredingen. Zij hebben deze opvatting niet onderbouwd, bijvoorbeeld met een verklaring van een dierenarts. Van de door appellanten geraadpleegde dierenartsen [naam 4] en [naam 1] ontbreken verklaringen of andere bewijsstukken. Gelet hierop heeft verweerder op grond van de bevindingen, vervat in het toezichtrapport en de veterinaire verklaring, terecht vastgesteld dat appellanten de onder punt 4 van deze uitspraak genoemde wettelijke voorschriften hebben overtreden.
5.3
Dit betekent dat verweerder bevoegd was om een last onder bestuursdwang op te leggen. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder had behoren af te zien van handhavend optreden is naar het oordeel van het College niet gebleken.
5.4
Het College is verder van oordeel dat verweerder na de hercontrole op 30 april 2015 in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid om terstond bestuursdwang toe te passen. Verweerder heeft daarbij gewicht mogen toekennen aan de eerdere lasten die zijn opgelegd naar aanleiding van de controles op 26 januari 2015 en 25 februari 2015. Uit het naar aanleiding van de controle op 26 januari 2015 opgestelde rapport blijkt dat de huisvesting van de honden niet voldeed aan de eisen. Voorts blijkt uit het rapport van de controle op 25 februari 2015 dat een groot deel van de honden op dat moment te mager was. Dat er ten tijde van de eerdere controles niets aan de hand was, zoals appellanten stellen, is dan ook onjuist. In verband hiermee heeft verweerder bij genoemde eerdere lasten aan appellanten opgedragen de met de Wet dieren strijdige huisvestingssituatie en voedingstoestand van de honden ongedaan te maken. Gelet op deze voorgeschiedenis en de aangetroffen situatie ten tijde van de hercontrole op 30 april 2015, heeft verweerder mogen concluderen dat appellanten niet in staat waren op korte termijn de noodzakelijke verbeteringen aan te brengen in de voedings- en gezondheidstoestand en huisvestingssituatie van de dieren. Het College volgt appellanten niet in de ter zitting naar voren gebrachte stelling dat, gelet op de handelwijze van [naam 5] tijdens de controle op 25 februari 2015, de bevindingen vervat in het rapport van die controle geen rol mogen spelen in de onderhavige procedure en daardoor ook niet kan worden vastgesteld dat op 30 april 2015 sprake was van een verslechtering van de situatie. De stellingen van appellanten wat betreft de handelwijze van [naam 5] zijn niet onderbouwd met bewijsstukken en ook overigens heeft het College geen aanknopingspunten om aan te nemen dat het handelen van [naam 5] niet aan de maatstaven voldeed. Verweerder mocht dan ook gewicht toekennen aan het toezichtrapport van de controle op 25 februari 2015 waarin verslag is gedaan van het ter plekke door [naam 5] verrichte klinisch onderzoek. Verder blijkt naar het oordeel van het College uit het toezichtrapport van de hercontrole op 30 april 2015 voldoende dat de situatie ten opzichte van de eerdere controles verslechterd was. Het College ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de opvatting van de dierenarts in de veterinaire verklaring dat als de honden langer in deze situatie zouden blijven er waarschijnlijk honden zouden komen te overlijden ten gevolge van ondervoeding. Onder deze omstandigheden heeft verweerder de situatie ten tijde van de controle als spoedeisend kunnen aanmerken en bestuursdwang kunnen toepassen zonder voorafgaande last.
5.5
Verweerder heeft erkend dat de dierenarts in het proces-verbaal van meevoeren en opslaan van 30 april 2015 aanvankelijk een onjuist aantal reuen en teven heeft vermeld. Deze omissie is echter bij het opstellen van het toezichtrapport hersteld, zodat dit geen gevolgen heeft voor de besluitvorming.
5.6
Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond.
Beoordeling kostenbesluit
6.1
Anders dan appellanten hebben betoogd bestaat er, zoals hiervoor is overwogen, geen grond voor het oordeel dat de toepassing van spoedbestuursdwang onrechtmatig was, zodat verweerder in beginsel bevoegd is de kosten daarvan op appellanten te verhalen.
6.2
Naar het oordeel van het College heeft verweerder, gezien het overzicht van de gemaakte kosten en de overgelegde facturen, voldoende gemotiveerd en inzichtelijk gemaakt welke kosten zijn gemaakt. De niet nader gemotiveerde stellingen van appellanten dat de in rekening gebrachte kosten niet in verhouding staan tot de verkoopwaarde van de honden en dat onevenredig hoge kosten zijn gemaakt, bieden, zonder nadere onderbouwing, geen aanknopingspunten om te concluderen dat de kosten niet op appellanten kunnen worden verhaald. Het betoog faalt.
6.3
Het beroep tegen het kostenbesluit is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C. Stuldreher, voorzitter, mr. J. Schukking en mr. H.A.A.G. Vermeulen, leden, en mr. L.N. Foppen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2017.
w.g. S.C. Stuldreher w.g. L.N. Foppen