In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 8 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen Veehouderij [naam 1] en de Staatssecretaris van Economische Zaken. De appellante had een aanvraag ingediend voor toewijzing en uitbetaling van betalingsrechten voor het jaar 2015, maar deze aanvraag was te laat ingediend. De aanvraag was op 14 juli 2015 ontvangen, terwijl de uiterste datum voor indiening 10 juli 2015 was. De Staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen, wat door appellante werd bestreden met een beroep op overmacht, omdat een van de vennoten ernstige gezondheidsproblemen had en de andere vennoot de volledige bedrijfsvoering alleen moest uitvoeren.
Het College overwoog dat de regelgeving duidelijk is en dat aanvragen die na de uiterste datum worden ingediend, niet in behandeling kunnen worden genomen, tenzij er sprake is van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden. Het College concludeerde dat de omstandigheden van appellante, hoewel ernstig, niet als overmacht konden worden aangemerkt. De inschakeling van een derde voor het indienen van de aanvraag, die deze vervolgens niet tijdig indiende, werd niet als voldoende argument gezien om de aanvraag alsnog te honoreren.
De uitspraak benadrukt dat de wetgeving geen ruimte biedt voor een belangenafweging in dit geval, en dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.