ECLI:NL:CBB:2017:196

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
23 mei 2017
Publicatiedatum
7 juni 2017
Zaaknummer
16/176
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag extra betaling voor jonge landbouwers na termijnoverschrijding

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 23 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een maatschap en de staatssecretaris van Economische Zaken. De appellante had een aanvraag ingediend voor een extra betaling voor jonge landbouwers voor het jaar 2015, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat deze te laat was ingediend. De aanvraag was na de uiterste datum van 15 juni 2015 ontvangen, en de appellante had niet voldaan aan de vereisten voor tijdige indiening van de aanvraag. De appellante voerde aan dat er sprake was van een kennelijke fout in de gecombineerde opgave, maar het College oordeelde dat de appellante geen aanvraag voor de extra betaling had gedaan in de relevante opgave. Het College concludeerde dat de staatssecretaris terecht de aanvraag had afgewezen, omdat de appellante niet had voldaan aan de wettelijke vereisten voor het indienen van de aanvraag. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van aanvragen en de gevolgen van het niet naleven van de termijnen.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 16/176
5111

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 mei 2017 in de zaak tussen

maatschap [naam 1] en [naam 2] , te [plaats] , appellante

(gemachtigde: mr. H.A. Verbakel-van Bommel),
en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. de Vries).

Procesverloop

Bij besluit van 11 november 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellante om een extra betaling voor jonge landbouwers voor het jaar 2015 op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (de Uitvoeringsregeling) afgewezen.
Bij besluit van 3 februari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2016. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Verder is verschenen [naam 3] voor appellante.

Overwegingen

1. Het College gaat uit van het volgende.
1.1
Voor een weergave van het wettelijke regime voor de toekenning van steun aan landbouwers verwijst het College allereerst naar de overwegingen 1.1 tot en met 1.6 van zijn uitspraak van 6 maart 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:68, te raadplegen op www.rechtspraak.nl).
1.2
Verder zijn in deze zaak van belang de bepalingen die betrekking hebben op de extra betaling voor jonge landbouwers.
1.2.1
Dit zijn in de eerste plaats de artikelen 50 en 51 van Verordening 1307/2013, waarin de met de basisbetalingsregeling en de regeling inzake een enkele areaalbetaling samenhangende betaling voor jonge landbouwers is opgenomen. In artikel 50, eerste lid, van Verordening 1307/2013 was ten tijde van belang bepaald, dat de lidstaten een jaarlijkse betaling toekennen aan landbouwers die recht hebben op een betaling in het kader van de in hoofdstuk 1 bedoelde basisbetalingsregeling (“betaling voor jonge landbouwers”).
1.2.2
In de tweede plaats zijn dit de artikelen 67 en 72 van Verordening 1306/2013 in samenhang met bijlage 1 bij Verordening 1307/2013, waaruit volgt dat de betaling voor jonge landbouwers elk jaar dient te worden aangevraagd en dat de lidstaat kan besluiten dat dit in dezelfde aanvraag gebeurt als aanvragen met betrekking tot de basisbetalingsregeling.
1.2.3
In de derde plaats zijn dit de artikelen 2.1, 2.21 en 4.2, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling. Daaruit volgt dat de minister jaarlijks rechtstreekse betalingen verstrekt inzake de betaling voor jonge landbouwers (artikel 2.1, tweede lid, aanhef en onder c), dat het bedrag daarvan wordt vastgesteld overeenkomstig de berekening van artikel 50, achtste lid, van Verordening 1307/2013 (artikel 2.21, eerste lid) en dat voor de aanvraag daarvan gebruik wordt gemaakt van de verzamelaanvraag (artikel 4.2, eerste lid).
1.3
Voorts bepaalde artikel 3, eerste lid, van Verordening 809/2014, ten tijde en voor zover van belang, dat een steunaanvraag, bijstandsaanvraag, betalingsaanvraag of andere verklaring te allen tijde geheel of gedeeltelijk schriftelijk kan worden ingetrokken, alsmede dat de bevoegde autoriteit registreert dat een dergelijke intrekking heeft plaatsgevonden. Tot slot bepaalde artikel 12, tweede lid, van Verordening 809/2014, dat een begunstigde die steun en/of bijstand in het kader van een van de areaalgebonden rechtstreekse betalingen aanvraagt, slechts een verzamelaanvraag per jaar mag indienen.
1.4
Appellante heeft op 6 mei 2015 een Gecombineerde opgave 2015 bij verweerder ingediend. Het formulier voor die opgave bevat een rubriek “Regelingen”, waarbij als toelichting wordt gegeven: “Geef hieronder aan voor welke regelingen u in 2015 in aanmerking wilt komen, of waarvoor u uitbetaling wilt aanvragen”. De rubriek bestaat uit twee onderdelen: betalingsrechten en overige regelingen. Als toelichting op het onderdeel betalingsrechten wordt gegeven: “Wilt u in aanmerking komen voor toekenning van betalingsrechten? Geef dat hieronder aan, u kunt één van de drie mogelijkheden kiezen”. Vervolgens worden drie mogelijkheden genoemd: betalingsrechten aanvragen, aanvraag betalingsrechten uit de Nationale reserve voor starters en aanvraag betalingsrechten uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers. Achter elk van die mogelijkheden staan de vakjes “Ja” en “Nee”. Appellante heeft gekozen voor de mogelijkheid van de aanvraag betalingsrechten uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers, door daarachter het vakje “Ja” aan te kruisen. Bij de andere twee mogelijkheden heeft zij het vakje “Nee” aangekruist. Vervolgens heeft zij “Ja” aangekruist bij de onderdelen aanvraag uitbetaling Betalingsrechten en Vergroeningsbetaling en aanvraag extra betaling jonge landbouwers.
1.5
Op 4 juni 2015 en 5 juni 2015 heeft appellante opnieuw een Gecombineerde opgave 2015 bij verweerder ingediend. Daarin heeft zij van de drie mogelijkheden onder het kopje “Regelingen” gekozen voor betalingsrechten aanvragen door daarachter het vakje “Ja” aan te kruisen. Vervolgens heeft zij “Ja” aangekruist bij het onderdeel aanvraag uitbetaling Betalingsrechten en Vergroeningsbetaling. Bij het onderdeel aanvraag extra betaling jonge landbouwers heeft appellante “Nee” aangekruist.
1.6
Op 30 juli 2015 heeft appellante andermaal een Gecombineerde opgave 2015 bij verweerder ingediend. Daarin heeft zij van de drie mogelijkheden onder het kopje “Regelingen” – evenals in de gecombineerde opgave van 6 mei 2015 – gekozen voor de mogelijkheid van een aanvraag betalingsrechten uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers, door daarachter het vakje “Ja” aan te kruisen. Verder heeft zij “Ja” aangekruist bij de onderdelen aanvraag uitbetaling Betalingsrechten en Vergroeningsbetaling en aanvraag extra betaling jonge landbouwers.
1.7
Verweerder heeft beslist op de aanvraag die appellante heeft ingediend bij de Gecombineerde opgave van 5 juni 2015 en daarbij haar aanvraag voor de toekenning van betalingsrechten gehonoreerd. Appellante heeft daartegen geen bezwaar gemaakt.
1.8
Bij het primaire besluit heeft verweerder beslist op de aanvraag die appellante in de Gecombineerde opgave 2015 van 30 juli 2015 heeft gedaan voor de extra betaling jonge landbouwers. Deze aanvraag heeft verweerder afgewezen, omdat de aanvraag na 10 juli 2015 is ontvangen en dus te laat is ingediend. Daartegen heeft appellante bezwaar gemaakt.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft in het bestreden besluit het volgende uiteengezet. Tot uiterlijk
15 juni 2015 kon een Gecombineerde opgave voor 2015 worden ingediend. In het onderdeel verzamelaanvraag kon worden aangegeven dat men aanspraak wilde maken op toewijzing van betalingsrechten en rechtstreekse betalingen. Vanaf 16 juni 2015 geldt een kortingsperiode tot en met 10 juli 2015. Als de Gecombineerde opgave voor 2015 na 10 juli 2015 is ontvangen, is deze te laat. De Gecombineerde opgave 2015 is tijdig ontvangen. In het daartoe bestemde deel van de verzamelaanvraag heeft appellante echter niet aangegeven dat zij een beroep wil doen op toewijzing van betalingsrechten uit de Nationale Reserve voor jonge landbouwers en aanspraak wil maken op extra betaling voor jonge landbouwers. Het verzoek om hiervoor alsnog in aanmerking te komen is op 30 juli 2015 ontvangen en dus te laat. Het eerdere verzoek in de Gecombineerde opgave 2015 van 6 mei 2015 is met de ingediende Gecombineerde opgave 2015 van 5 juni 2015 komen te vervallen. De vraag of sprake is van een kennelijke fout in de Gecombineerde opgave, is alleen aan de orde als een steunaanvraag is ingediend. Zoals aangegeven is de ingediende Gecombineerde Opgave 2015 van
6 mei 2015 komen te vervallen met het indienen van de gewijzigde Gecombineerde opgave 2015 van 5 juni 2015. Nu in de op 5 juni 2015 ingediende Gecombineerde opgave 2015 niet om toewijzing van betalingsrechten uit de Nationale Reserve voor jonge landbouwers en toekenning van rechtstreekse extra betaling jonge landbouwers is verzocht, is geen steunaanvraag gedaan op dit punt.
3. Appellante voert aan dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte overweegt dat geen sprake kan zijn van een kennelijke fout, omdat appellante geen steunaanvraag heeft ingediend. Appellante heeft dit wel gedaan in de Gecombineerde opgave 2015 van
6 mei 2015. Deze aanvraag heeft zij niet ingetrokken. Appellante was niet op de hoogte van de werkwijze van verweerder dat bij een wijziging van de gecombineerde opgave de eerdere gecombineerde opgave geheel komt te vervallen en dat de daarin gedane aanvragen daarmee als ingetrokken worden beschouwd. Verweerder heeft deze werkwijze niet uitdrukkelijk aan appellante kenbaar gemaakt. Deze blijkt niet uit het digitale formulier waarmee de steun kan worden aangevraagd en ook de medewerker van verweerder die appellante voor de wijziging telefonisch heeft gesproken, heeft deze niet onder haar aandacht gebracht. Verweerder is daarmee tekortgeschoten in zijn informatieplicht en zorgplicht. Verweerder heeft appellante verder ook op geen enkele wijze kennis gegeven van de schriftelijke intrekking van de eerdere aanvraag. Gelet op artikel 3 van Verordening 809/2014 kan van een intrekking van de steunaanvraag daarom geen sprake zijn. De kennelijke fout is erin gelegen dat appellante in de Gecombineerde opgave van 5 juni 2015 geen aanvraag heeft gedaan voor extra betaling voor jonge landbouwers. Appellante heeft in die opgave alleen wijzigingen aangebracht in de percelen en is ervan uitgegaan dat de andere subsidieaanvragen die zij in de Gecombineerde opgave van 6 mei 2015 al had gedaan daarin niet nogmaals behoefden te worden ingevuld. Verweerder was bekend met deze bedoeling van appellante om met de gecombineerde opgave van 5 juni 2015 die van 6 mei 2015 aan te vullen. Er was daarom sprake van een onlogische en tegenstrijdige wijziging van de steunaanvraag, die verweerder bij summier onderzoek had kunnen vaststellen.
4. Het College stelt voorop dat uit het ter zake geldende regelgevende kader volgt dat de landbouwer die in aanmerking wil komen voor de extra betaling voor jonge landbouwers daartoe bij verweerder een aanvraag moet indienen, waarbij gebruik moet worden gemaakt van de verzamelaanvraag (zie overwegingen 1.2.2 en 1.2.3). De uiterste datum voor het indienen van die aanvraag voor het jaar 2015 is 15 juni 2015, tenzij er sprake is van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden (artikel 50 van Verordening 1307/2013, gelezen in samenhang met artikel 67, tweede lid, en artikel 72, eerste en vierde lid, van Verordening 1306/2013, artikel 13 van Verordening 809/2014, artikel 1 van Verordening 2015/747 en artikel 4.2, zesde lid, van de Uitvoeringsregeling). Behoudens overmacht en uitzonderlijke omstandigheden wordt bij de indiening van een aanvraag om extra betaling voor jonge landbouwers na die uiterste datum een verlaging per werkdag toegepast op de bedragen waarop de begunstigde recht zou hebben gehad als de aanvraag tijdig was ingediend (artikel 13 van Verordening 640/2014). Wordt de termijn met meer dan 25 kalenderdagen overschreden, dan wordt de aanvraag niet-ontvankelijk geacht en wordt aan de begunstigde geen steun verleend (artikel 13 van Verordening 640/2014). Dit betekent dat bij een aanvraag ingediend na 10 juli 2015 geen steun wordt verleend (zie ook de uitspraak van het College van 6 maart 2017, hiervoor aangehaald).
5. Het College stelt vast dat de Gecombineerde opgave 2015 die appellante op
30 juli 2015 heeft ingediend en waarin zij te kennen heeft gegeven in aanmerking te willen komen voor de extra betaling voor jonge landbouwers, na de uiterste datum (15 juni 2015) is ingediend. Ook de termijn van 25 kalenderdagen is overschreden (10 juli 2015). Verweerder was dus gehouden om deze aanvraag af te wijzen (artikel 50 van Verordening 1307/2013, gelezen in samenhang met artikel 13 van Verordening 640/2014).
6.1
Het College stelt voorts vast dat appellante de Gecombineerde opgaven 2015 van 6 mei 2015, 4 juni 2015 en 5 juni 2015 voor de uiterste datum (15 juni 2015) en dus tijdig heeft ingediend. Zoals verweerder terecht heeft aangevoerd, volgt evenwel uit artikel 12, tweede lid, van Verordening 809/2014 dat een landbouwer als appellante, die steun in het kader van een van de areaal gebonden rechtstreekse betalingen aanvraagt, slechts één verzamelaanvraag per jaar mag indienen. Verweerder heeft toegelicht dat hij daarom als vaste werkwijze hanteert om in het geval van de indiening van meerdere versies, telkens de als laatste binnen de termijn (de indieningstermijn plus de termijn van 25 kalenderdagen gedurende welke de kortingsregeling wordt toegepast) ingediende versie in behandeling te nemen en de oudere versies vervallen te achten. In het licht van de zojuist genoemde – en ook voor appellante kenbare – verplichting van artikel 12, tweede lid, van Verordening 809/2014 ziet het College geen aanleiding voor het oordeel dat deze werkwijze onjuist of ontoelaatbaar is. Van een intrekking van een steunaanvraag als bedoeld in artikel 3 van Verordening 819/2014 is dan ook geen sprake. Juist vanwege de verplichting dat een landbouwer slechts één verzamelaanvraag per jaar mag indienen, mocht appellante niet ervan uitgaan dat de met de Gecombineerde opgave van 6 mei 2015 ingediende verzamelaanvraag naast de nadien met de Gecombineerde opgaven van 4 juni 2015 en 5 juni 2015 ingediende verzamelaanvragen zou blijven staan en dat laatstgenoemde verzamelaanvragen slechts wijzigingen of aanvullingen betreffen van eerstgenoemde verzamelaanvraag. Zoals verweerder terecht in het verweerschrift heeft uiteengezet, zou het voor verweerder op geen enkele wijze duidelijk zijn welke wijziging in een later ingediende Gecombineerde opgave als ‘echte’ wijziging moet worden gezien en welke wijziging gepasseerd moet worden, nu appellante in de drie ingediende Gecombineerde opgaven verschillende opties heeft aangekruist. Dat, zoals appellante heeft gesteld, zij vóór het verstrijken van de uiterste termijn telefonisch met een van de medewerkers van verweerder had besproken dat de Gecombineerde opgave van
5 juni 2015 bedoeld was als een aanvulling op die van 6 mei 2015, doet aan het voorgaande niet af, reeds omdat appellante deze stelling niet heeft onderbouwd. Er is geen notitie van dat gesprek overgelegd en appellante kan ook niet aangeven wanneer en tussen wie dit gesprek precies is gevoerd. Daartegenover staat dat verweerder heeft betwist dat een dergelijk gesprek heeft plaatsgevonden. Vaststaat wel dat appellante op 15 juni 2015 telefonisch met een medewerker van verweerder heeft gesproken. Verweerder heeft een notitie van dit gesprek overgelegd. In deze notitie staat dat partijen elkaar hebben gesproken over een opgegeven gewascode. Daaruit blijkt echter niet dat appellante met de Gecombineerde opgave van
5 juni 2015 de eerder ingediende Gecombineerde opgave van 6 mei 2015 slechts heeft willen aanvullen.
6.2
Uit het voorgaande volgt dat verweerder mocht uitgaan van de Gecombineerde opgave 2015 van 5 juni 2015. Appellante heeft in de daartoe bestemde rubriek van deze opgave expliciet ingevuld geen aanvraag extra betaling jonge landbouwers te doen door bij dat onderdeel het vakje “Nee” aan te kruisen. Appellante heeft in de Gecombineerde opgave 2015 van 5 juni 2015 dus geen aanvraag voor de extra betaling voor jonge landbouwers gedaan.
6.3
Het beroep van appellante op het bestaan van een kennelijke fout in de Gecombineerde opgave 2015 van 5 juni 2015 – in die zin dat duidelijk moet zijn geweest dat beoogd is om de aanvraag van 6 mei 2015 aan te vullen en dus een extra betaling voor jonge landbouwers aan te vragen – kan haar niet baten. De vraag of sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 4 van Verordening 809/2014 is, gelet op de bewoordingen van dat artikel, in een geval als dit pas aan de orde is als een betalingsaanvraag is ingediend. Zoals hiervoor reeds overwogen, heeft appellante in de Gecombineerde opgave 2015 van 5 juni 2015 geen aanvraag voor de extra betaling voor jonge landbouwers gedaan, zodat voor de beoordeling of sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 4 van Verordening 809/2014 in die aanvraag geen plaats is (zie de uitspraak van het College van 6 maart 2017, hiervoor aangehaald). Dat materieel gezien aan de voorwaarden voor toewijzing van de aanvraag voor de extra betaling jonge landbouwers wordt voldaan, is ontoereikend om de acceptatie van dergelijke aanvragen, ingediend na de uiterste datum van 15 juni 2015, te rechtvaardigen (zie de uitspraak van het College van 6 maart 2017, hiervoor aangehaald, r.o. 11.4 en de daar aangehaalde rechtspraak).
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van mr. O.C. Bos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2017.
w.g. A. Venekamp w.g. O.C. Bos