Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 mei 2017 in de zaak tussen
maatschap [naam 1] en [naam 2] , te [plaats] , appellante
de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
6 mei 2015 komen te vervallen met het indienen van de gewijzigde Gecombineerde opgave 2015 van 5 juni 2015. Nu in de op 5 juni 2015 ingediende Gecombineerde opgave 2015 niet om toewijzing van betalingsrechten uit de Nationale Reserve voor jonge landbouwers en toekenning van rechtstreekse extra betaling jonge landbouwers is verzocht, is geen steunaanvraag gedaan op dit punt.
6 mei 2015. Deze aanvraag heeft zij niet ingetrokken. Appellante was niet op de hoogte van de werkwijze van verweerder dat bij een wijziging van de gecombineerde opgave de eerdere gecombineerde opgave geheel komt te vervallen en dat de daarin gedane aanvragen daarmee als ingetrokken worden beschouwd. Verweerder heeft deze werkwijze niet uitdrukkelijk aan appellante kenbaar gemaakt. Deze blijkt niet uit het digitale formulier waarmee de steun kan worden aangevraagd en ook de medewerker van verweerder die appellante voor de wijziging telefonisch heeft gesproken, heeft deze niet onder haar aandacht gebracht. Verweerder is daarmee tekortgeschoten in zijn informatieplicht en zorgplicht. Verweerder heeft appellante verder ook op geen enkele wijze kennis gegeven van de schriftelijke intrekking van de eerdere aanvraag. Gelet op artikel 3 van Verordening 809/2014 kan van een intrekking van de steunaanvraag daarom geen sprake zijn. De kennelijke fout is erin gelegen dat appellante in de Gecombineerde opgave van 5 juni 2015 geen aanvraag heeft gedaan voor extra betaling voor jonge landbouwers. Appellante heeft in die opgave alleen wijzigingen aangebracht in de percelen en is ervan uitgegaan dat de andere subsidieaanvragen die zij in de Gecombineerde opgave van 6 mei 2015 al had gedaan daarin niet nogmaals behoefden te worden ingevuld. Verweerder was bekend met deze bedoeling van appellante om met de gecombineerde opgave van 5 juni 2015 die van 6 mei 2015 aan te vullen. Er was daarom sprake van een onlogische en tegenstrijdige wijziging van de steunaanvraag, die verweerder bij summier onderzoek had kunnen vaststellen.
30 juli 2015 heeft ingediend en waarin zij te kennen heeft gegeven in aanmerking te willen komen voor de extra betaling voor jonge landbouwers, na de uiterste datum (15 juni 2015) is ingediend. Ook de termijn van 25 kalenderdagen is overschreden (10 juli 2015). Verweerder was dus gehouden om deze aanvraag af te wijzen (artikel 50 van Verordening 1307/2013, gelezen in samenhang met artikel 13 van Verordening 640/2014).
5 juni 2015 bedoeld was als een aanvulling op die van 6 mei 2015, doet aan het voorgaande niet af, reeds omdat appellante deze stelling niet heeft onderbouwd. Er is geen notitie van dat gesprek overgelegd en appellante kan ook niet aangeven wanneer en tussen wie dit gesprek precies is gevoerd. Daartegenover staat dat verweerder heeft betwist dat een dergelijk gesprek heeft plaatsgevonden. Vaststaat wel dat appellante op 15 juni 2015 telefonisch met een medewerker van verweerder heeft gesproken. Verweerder heeft een notitie van dit gesprek overgelegd. In deze notitie staat dat partijen elkaar hebben gesproken over een opgegeven gewascode. Daaruit blijkt echter niet dat appellante met de Gecombineerde opgave van
5 juni 2015 de eerder ingediende Gecombineerde opgave van 6 mei 2015 slechts heeft willen aanvullen.