ECLI:NL:CBB:2017:195

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
7 juni 2017
Zaaknummer
16/1109
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag betalingsrechten en vergroeningsbetaling in Gecombineerde Opgave 2015

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 24 mei 2017 uitspraak gedaan in het geschil tussen een appellant en de staatssecretaris van Economische Zaken. De appellant had op 15 mei 2015 een Gecombineerde Opgave 2015 ingediend, maar had daarbij geen aanvraag gedaan voor toewijzing van betalingsrechten. Verweerder heeft het verzoek van appellant om wijziging van zijn Gecombineerde Opgave 2015 afgewezen, omdat deze aanvraag te laat was ingediend. Het College heeft vastgesteld dat de appellant bij zijn opgave expliciet had aangegeven geen betalingsrechten aan te vragen door bij de relevante vakjes 'Nee' aan te kruisen. De appellant heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 7 april 2017 heeft de appellant betoogd dat er sprake was van een kennelijke fout in zijn aanvraag, maar het College oordeelde dat de vraag naar een kennelijke fout pas aan de orde is als er daadwerkelijk een steunaanvraag is ingediend. Aangezien de appellant geen aanvraag had gedaan, was er geen ruimte voor een beoordeling van een kennelijke fout. Het College heeft geconcludeerd dat de aanvraag om toewijzing van betalingsrechten terecht was afgewezen, omdat deze na de uiterste datum was ingediend. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige en correcte indiening van aanvragen voor subsidies en de gevolgen van het niet voldoen aan de wettelijke vereisten.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 16/1109
5111

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 mei 2017 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant

(gemachtigde: mr. ing. A.N.M. van Bavel),
en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. C.J.M. Daniëls).

Procesverloop

Bij besluit van 20 mei 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van appellant om wijziging van zijn Gecombineerde Opgave 2015 afgewezen.
Bij besluit van 17 oktober 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2017.
Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting gaat het College uit van de volgende feiten.
1.1
Voor een weergave van het wettelijk regime voor de toekenning van steun aan landbouwers verwijst het College naar de overwegingen 1.1. tot en met 1.6 van zijn uitspraak van 6 maart 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:68, te raadplegen op www.rechtspraak.nl).
1.2
Appellant heeft op 15 mei 2015 een Gecombineerde opgave 2015 bij verweerder ingediend. Het formulier voor die opgave bevat een rubriek “Regelingen”, waarbij als toelichting wordt gegeven: “Geef hieronder aan voor welke regelingen u in 2015 in aanmerking wilt komen, of waarvoor u uitbetaling wilt aanvragen”. De rubriek bestaat uit twee onderdelen: betalingsrechten en overige regelingen. Als toelichting op het onderdeel betalingsrechten wordt gegeven: “Wilt u in aanmerking komen voor toekenning van betalingsrechten? Geef dat hieronder aan, u kunt één van de drie mogelijkheden kiezen”. Vervolgens worden drie mogelijkheden genoemd: betalingsrechten aanvragen, aanvraag betalingsrechten uit de Nationale reserve voor starters en aanvraag betalingsrechten uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers. Achter elk van die mogelijkheden staan de vakjes “Ja” en “Nee”. Appellant heeft bij al die vakjes “Nee” aangekruist. Ook bij het onderdeel “Overige regelingen” heeft hij overal “Nee” aangekruist. In de van de Gecombineerde opgaven 2015 van appellant deel uitmakende “Samenvatting Grondgebonden Subsidies” is onder het kopje “GLB/Betalingsrechten” na “Uitbetaling betalingsrechten en vergroeningsbedrag aangevraagd” vermeld: “n.v.t.”.
1.3
Appellant heeft bij brief van 10 mei 2016 verweerder verzocht een correctie door te voeren op de Gecombineerde opgave van 2015, in die zin dat daar waar bij de vraag “Uitbetalen Betalingsrecht” is aangegeven dat niet uitbetaald hoeft te worden, moet worden aangegeven dat wel uitbetaald moet worden.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek om wijziging van de Gecombineerde opgave 2015 opgevat als een aanvraag voor toekenning en uitbetaling van betalingsrechten en vergroeningsbetaling en/of een of meer subsidieregelingen. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de aanvraag na 10 juli 2015 is ontvangen en daarom te laat is ingediend.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft in het bestreden besluit uiteengezet dat appellant in de Gecombineerde opgave 2015 geen toekenning van betalingsrechten heeft aangevraagd, zodat evenmin de uitbetaling daarvan is aangevraagd. Verweerder vat het bezwaar van appellant op als een beroep op de mogelijkheid om een steunaanvraag te corrigeren indien er sprake is van een kennelijke fout. Verweerder stelt dat wijzigingen na uiterlijk 10 juli 2015 niet meer kunnen worden geaccepteerd. Voor de vraag of sprake is van een kennelijke fout in de Gecombineerde Opgave is geen plaats, omdat deze vraag alleen aan de orde is als een steunaanvraag is ingediend. Nu appellant in de Gecombineerde Opgave niet om toewijzing van betalingsrechten heeft verzocht, is geen steunaanvraag gedaan.
4. Appellant voert aan dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte overweegt dat geen sprake kan zijn van een kennelijke fout, omdat appellant geen steunaanvraag heeft ingediend. Appellant heeft dit wel gedaan; hij is alleen vergeten om daarin aan te geven dat hij betalingsrechten en uitbetaling van betalingsrechten wilde aanvragen. Het niet aanvragen van de toekenning en uitbetaling van de betalingsrechten is onlogisch en te kwalificeren als een kennelijke fout. Volgens appellant is sprake van willekeur nu andere landbouwers naar aanleiding van hun aanvraag betalingsrechten door verweerder zijn gebeld en appellant niet. Daarnaast meent appellant dat hij onevenredig benadeeld wordt, nu het bedrag dat hij misloopt in geen enkele verhouding staat tot de fout die hij bij het invullen van de Gecombineerde opgave heeft gemaakt.
5.1
Uit het ter zake geldende regelgevende kader volgt dat de landbouwer die in aanmerking wil komen voor toewijzing van betalingsrechten en de uitbetaling hiervan daartoe bij verweerder een aanvraag moet indienen, waarbij gebruik moet worden gemaakt van de verzamelaanvraag (artikel 24 van Verordening 1307/2013, gelezen in samenhang met artikel 11 van Verordening 640/2014 en artikel 4.2 van de Uitvoeringsregeling). De uiterste datum voor het indienen van die aanvraag voor het jaar 2015 is 15 juni 2015, tenzij er sprake is van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden (artikel 24 van Verordening 1307/2013, gelezen in samenhang met de artikelen 13 en 22 van Verordening 809/2014, de artikelen 1 en 3 van Verordening 2015/747 en artikel 4.2, zesde lid, van de Uitvoeringsregeling). Behoudens overmacht en uitzonderlijke omstandigheden wordt bij de indiening van een aanvraag om toewijzing van betalingsrechten en de uitbetaling hiervan na die uiterste datum een verlaging per werkdag toegepast op respectievelijk de in het betrokken jaar te betalen bedragen voor de aan de begunstigde toe te wijzen betalingsrechten en de bedragen waarop de begunstigde recht zou hebben gehad als de aanvraag tijdig was ingediend (artikelen 13 en 14 van Verordening 640/2014). Wordt de termijn met meer dan 25 kalenderdagen overschreden, dan wordt de aanvraag niet-ontvankelijk geacht en worden aan de begunstigde geen betalingsrechten toegewezen en wordt geen steun verleend (artikelen 13 en 14 van Verordening 640/2014). Dit betekent dat bij een aanvraag ingediend na 10 juli 2015 geen betalingsrechten worden toegewezen en geen steun wordt verleend (zie de uitspraak van het College van 6 maart 2017, hiervoor aangehaald).
5.2
Vaststaat dat appellant in zijn op 15 mei 2015 ingediende Gecombineerde opgave 2015 expliciet heeft ingevuld geen aanvraag te doen voor toewijzing van betalingsrechten door bij de drie genoemde mogelijkheden betalingsrechten aanvragen, aanvraag betalingsrechten uit de Nationale reserve voor starters en aanvraag betalingsrechten uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers het vakje “Nee” aan te kruisen. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat appellant met de door hem op 15 mei 2015 ingediende Gecombineerde opgave 2015 geen verzamelaanvraag en dus geen steunaanvraag heeft ingediend waarbij hij om toewijzing van betalingsrechten of uitbetaling hiervan heeft gevraagd (zie de uitspraak van het College van 6 maart 2017, hiervoor aangehaald).
5.3
Het beroep van appellant op het bestaan van een kennelijke fout in de door hem op
15 mei 2015 ingediende Gecombineerde opgave 2015 – in die zin dat duidelijk moet zijn geweest dat wel beoogd is betalingsrechten en uitbetaling hiervan aan te vragen – ziet eraan voorbij dat de vraag of sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 4 van Verordening 809/2014, gelet op de bewoordingen van dat artikel, eerst aan de orde is als een steunaanvraag is ingediend. Nu met de op 15 mei 2015 ingediende Gecombineerde opgave 2015 geen verzamelaanvraag en dus geen steunaanvraag is gedaan, is voor de beoordeling of sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 4 van Verordening 809/2014 in die Gecombineerde opgave 2015 geen plaats (zie de uitspraak van het College van 6 maart 2017, hiervoor aangehaald).
5.4
Wat betreft de door appellant bij brief van 10 mei 2016 ingediende wijziging van de Gecombineerde opgave 2015 waarmee hij alsnog te kennen heeft gegeven in aanmerking te willen komen voor toewijzing van betalingsrechten, uitbetaling hiervan en vergroeningsbetaling, staat vast dat deze aanvraag na de uiterste datum (15 juni 2015) is ingediend en dat ook de termijn van 25 kalenderdagen is overschreden (10 juli 2015). Verweerder was dus gehouden de aanvraag om toewijzing van betalingsrechten van appellant af te wijzen (artikel 24 van Verordening 1307/2013, gelezen in samenhang met de artikelen 13 en 14 van Verordening 640/2014).
5.5
Voor zover appellant met zijn betoog dat hij, in tegenstelling tot andere landbouwers, naar aanleiding van zijn aanvraag niet door verweerder is gebeld, een beroep heeft willen doen op het gelijkheidsbeginsel, kan dit niet slagen. Niet gebleken is dat sprake is van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Verweerder heeft toegelicht dat landbouwers in een vergelijkbare positie evenmin erop zijn gewezen dat zij geen aanvraag voor de toekenning en uitbetaling van betalingsrechten hebben gedaan. Appellant heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.
5.6
Voor zover appellant met zijn betoog dat hij door het niet toekennen van betalingsrechten onevenredig zwaar wordt getroffen, met betrekking tot het bestreden besluit een beroep op het evenredigheidsbeginsel, zoals opgenomen in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht, heeft willen doen, kan dit niet slagen. De belangenafweging die in dit verband dient plaats te vinden, wordt ingevolge het eerste lid van dit artikel beperkt voor zover dit voortvloeit uit een wettelijk voorschrift. Zoals hiervoor is overwogen, was verweerder op grond van artikel 24 van Verordening 1307/2013, gelezen in samenhang met de artikelen 13 en 14 van Verordening 640/2014, gehouden de aanvraag om toewijzing van betalingsrechten af te wijzen, omdat deze te laat was ingediend. Hierbij is geen ruimte gelaten voor een belangenafweging (zie de uitspraak van het College van 6 maart 2017, hiervoor aangehaald).
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van mr. L. van Gulick, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2017.
w.g. A. Venekamp w.g. L. van Gulick