Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 3 mei 2016 op het hoger beroep van:
[naam 1] N.V., te Eindhoven, appellante
(gemachtigde: mr. C.A. Doets),
de
Stichting Autoriteit Financiële Markten(AFM)
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
Uitspraak van de rechtbank
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
1 januari 2011 in werking getreden. Ingevolge artikel 86a van het BGfo voert een financiële onderneming een beleid inzake beloningen dat erop is gericht te voorkomen dat de beloning van degenen die het beleid van de financiële onderneming bepalen, haar werknemers en andere natuurlijke personen die zich onder haar verantwoordelijkheid bezighouden met het verlenen van financiële diensten of de verrichting van andere activiteiten leidt tot onzorgvuldige behandeling van consumenten, cliënten en deelnemers (hierna ook wel: een beheerst beloningsbeleid).
14 december 2010 op grond van de Principes een duidelijk beeld had behoren te hebben van de reikwijdte van artikel 86a van het BGfo, laat dit immers onverlet dat de verplichting pas vanaf 1 januari 2011 rechtens geconcretiseerd werd.
Naar het oordeel van College waren dergelijke mogelijke door de ondernemingen te verrichten inspanningen evenzeer aan de orde bij de invoering van artikel 86a van het BGfo.
Gelet hierop had AFM ten aanzien van artikel 86a van het BGfo eveneens uit een oogpunt van rechtszekerheid een redelijke overgangstermijn in acht behoren te nemen, voordat zij appellante op het voldoen aan de aan haar opgelegde verplichting kon aanspreken.
Beslissing
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- draagt AFM op het betaalde griffierecht van € 825 aan appellante te vergoeden;
- veroordeelt AFM in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.480.