Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 11 april 2016 op het hoger beroep van:
[naam 1] AA, te [plaats] , appellant
(gemachtigde: mr. N.E.N. de Louwere),
[naam 2]ingediend tegen appellant.
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 11 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de accountantskamer van 21 november 2014. De appellant, een accountant-administratieconsulent, had hoger beroep ingesteld tegen de tuchtrechtelijke maatregel die hem was opgelegd wegens het afgeven van een samenstellingsverklaring bij de jaarrekening van een vennootschap zonder voldoende onderzoek te doen naar een leningsovereenkomst die door één persoon was ondertekend namens beide partijen. De leningsovereenkomst betrof een bedrag van € 400.000,- en was gesloten tussen de vennootschappen [naam 6] en [naam 8]. De accountant had de leningsovereenkomst opgevraagd, maar had nagelaten om verder onderzoek te doen naar de bevoegdheid van de ondertekenaar, die ook bestuurder was van de andere partij. Het College oordeelde dat de accountant in deze omstandigheden een tuchtrechtelijk verwijt te maken viel, omdat hij had moeten twijfelen aan de juistheid van de informatie en niet had voldaan aan de fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de eerdere beslissing van de accountantskamer werd bevestigd.