1.6Tegen dit voornemen heeft appellante een zienswijze ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan appellante een last onder dwangsom opgelegd ter voorkoming van herhaling van overtreding van artikel 2.16, vierde lid, van de Wet dieren. Deze last geldt tevens voor alle afdelingen van appellante. De last houdt in dat appellante, inclusief haar afdelingen, niet nogmaals een overtreding van artikel 2.16, vierde lid, van de Wet dieren mag begaan. Indien appellante of haar afdelingen wederom een of meer paarden waarbij een verboden lichamelijke ingreep is verricht, toelaat tot een tentoonstelling en/of keuring, verbeurt appellante een dwangsom van € 15.000,- per keuring/tentoonstelling met een maximum van € 75.000,-.
3. De Gezondheids- en welzijnswet dieren (Gwwd) luidde tot 1 juli 2014 voor zover van belang als volgt:
“Afdeling 2. Lichamelijke ingrepen bij dieren
Artikel 40
1. Het is verboden een of meer lichamelijke ingrepen bij een dier te verrichten, waarbij een deel of delen van het lichaam wordt of worden verwijderd of beschadigd.
2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op:
(…)
b. ingrepen waarvoor een diergeneeskundige noodzaak bestaat;
(…).
1. Het is verboden deel te nemen aan tentoonstellingen, keuringen of wedstrijden met dieren waarbij een bij artikel 40 verboden ingreep is verricht.
2. Het is verboden dieren waarbij een bij artikel 40 verboden ingreep is verricht, tot een tentoonstelling, keuring of wedstrijd toe te laten.
3. Het ten verkoop in voorraad hebben, ten verkoop aanbieden, verkopen en kopen van dieren waarbij een bij artikel 40 verboden ingreep is verricht, is verboden.”
De Wet dieren luidt voor zover van belang als volgt:
“Artikel 1.1 Begripsbepalingen
(…)
- lichamelijke ingreep: ingreep bij een dier, waarbij de natuurlijke samenhang van levende weefsels wordt verbroken, met inbegrip van het afnemen van bloed en het geven van injecties, en met uitzondering van het doden van een dier;
(…)
Artikel 1.3. Intrinsieke waarde
1. De intrinsieke waarde van het dier wordt erkend.
2. Onder erkenning van de intrinsieke waarde als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan erkenning van de eigen waarde van dieren, zijnde wezens met gevoel. Bij het stellen van regels bij of krachtens deze wet, en het nemen van op die regels gebaseerde besluiten, wordt ten volle rekening gehouden met de gevolgen die deze regels of besluiten hebben voor deze intrinsieke waarde van het dier, onverminderd andere gerechtvaardigde belangen. Daarbij wordt er in elk geval in voorzien dat de inbreuk op de integriteit of het welzijn van dieren, verder dan redelijkerwijs noodzakelijk, wordt voorkomen en dat de zorg die de dieren redelijkerwijs behoeven is verzekerd.
3. Voor de toepassing van het tweede lid wordt tot de zorg die dieren redelijkerwijs behoeven in elk geval gerekend dat dieren zijn gevrijwaard van:
a. dorst, honger en onjuiste voeding;
b. fysiek en fysiologisch ongerief;
c. pijn, verwonding en ziektes;
d. angst en chronische stress;
e. beperking van hun natuurlijk gedrag;
voor zover zulks redelijkerwijs kan worden verlangd
Artikel 2.8. Diergeneeskundige handelingen
1. Het is verboden:
a. lichamelijke ingrepen te verrichten;
(…)
2 Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing ten aanzien van:
a. lichamelijke ingrepen waarvoor een diergeneeskundige noodzaak bestaat;
(…)
Artikel 2.16. Vertoning dieren
(…)
4. Het is verboden dieren waarbij een bij artikel 2.8 verboden lichamelijke ingreep is verricht, tot een tentoonstelling of keuring toe te laten.”