In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 30 november 2016 uitspraak gedaan in het geschil tussen een appellant en de staatssecretaris van Economische Zaken over de bedrijfstoeslag 2011. De appellant had in 2011 een aanvraag ingediend voor de uitbetaling van zijn toeslagrechten, maar de staatssecretaris heeft de bedrijfstoeslag opnieuw vastgesteld op basis van gewijzigde gegevens. Het primaire besluit van 20 december 2014 leidde tot een herziening van de eerder vastgestelde toeslag, waarbij de goedgekeurde oppervlakte van de percelen werd aangepast. De appellant was het niet eens met de vastgestelde oppervlakte van perceel 16, omdat hij meende dat deze door een externe partij correct was gemeten.
Tijdens de zitting op 14 september 2016 heeft de appellant zijn standpunt toegelicht, terwijl de staatssecretaris zijn standpunt verdedigde. Het College heeft vastgesteld dat de goedgekeurde oppervlakte van perceel 16 niet subsidiabel was, omdat het ging om schouwpaden die niet als landbouwgrond konden worden aangemerkt. De appellant had geen bewijs geleverd dat deze paden tot zijn bedrijf behoorden, en het College heeft geoordeeld dat de staatssecretaris de oppervlakte terecht had vastgesteld.
De uitspraak concludeert dat het beroep van de appellant ongegrond is, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. A. Venekamp, met mr. W.M.J.A. Duret als griffier.