ECLI:NL:CBB:2016:391

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
30 november 2016
Publicatiedatum
20 december 2016
Zaaknummer
15/464
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van te veel betaalde bedrijfstoeslag en de subsidiabiliteit van landbouwgrond

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 30 november 2016 uitspraak gedaan in het geschil tussen een appellant en de staatssecretaris van Economische Zaken over de bedrijfstoeslag 2011. De appellant had in 2011 een aanvraag ingediend voor de uitbetaling van zijn toeslagrechten, maar de staatssecretaris heeft de bedrijfstoeslag opnieuw vastgesteld op basis van gewijzigde gegevens. Het primaire besluit van 20 december 2014 leidde tot een herziening van de eerder vastgestelde toeslag, waarbij de goedgekeurde oppervlakte van de percelen werd aangepast. De appellant was het niet eens met de vastgestelde oppervlakte van perceel 16, omdat hij meende dat deze door een externe partij correct was gemeten.

Tijdens de zitting op 14 september 2016 heeft de appellant zijn standpunt toegelicht, terwijl de staatssecretaris zijn standpunt verdedigde. Het College heeft vastgesteld dat de goedgekeurde oppervlakte van perceel 16 niet subsidiabel was, omdat het ging om schouwpaden die niet als landbouwgrond konden worden aangemerkt. De appellant had geen bewijs geleverd dat deze paden tot zijn bedrijf behoorden, en het College heeft geoordeeld dat de staatssecretaris de oppervlakte terecht had vastgesteld.

De uitspraak concludeert dat het beroep van de appellant ongegrond is, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. A. Venekamp, met mr. W.M.J.A. Duret als griffier.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 15/464
5101

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 november 2016 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant,

en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigden: mr. M.M. de Vries en A. Aalmers).

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de bedrijfstoeslag 2011 van appellant op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (de Regeling) opnieuw vastgesteld.
Bij besluit van 21 mei 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant gedeeltelijk gegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2016.
Appellant is verschenen, tezamen met zijn echtgenote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Op 3 mei 2011 heeft appellant een aanvraag ingediend voor de uitbetaling van zijn toeslagrechten voor het jaar 2011. Appellant heeft hiertoe 31 percelen opgegeven met een totale oppervlakte van 83.25 ha. Bij besluit van 22 maart 2012 heeft verweerder de bedrijfstoeslag van appellant voor het jaar 2011 vastgesteld op € 62.710,86 met een totale goedgekeurde oppervlakte van 82.99 ha. De subsidiabele oppervlakte van perceel 16 werd bij dit besluit vastgesteld conform de opgegeven oppervlakte op 4.27 ha.
1.2
Bij het primaire besluit heeft verweerder op grond van gewijzigde gegevens de bedrijfstoeslag 2011 opnieuw vastgesteld op € 62.318,20 met een totale goedgekeurde oppervlakte van 82.47 ha. Verweerder heeft een oppervlakte van 0.78 ha afgekeurd. De goedgekeurde oppervlakte van perceel 16 is vastgesteld op 3.89 ha.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van appellant gedeeltelijk gegrond verklaard en de bedrijfstoeslag van appellant voor het jaar 2011 vastgesteld op
€ 62.476,77 en de totale goedgekeurde oppervlakte vastgesteld op 82.68 ha. Volgens verweerder betekent dit dat appellant nog een bedrag krijgt uitbetaald van € 158,57. Verweerder heeft beslist dat de kosten voor de GPS-meting van appellant in bezwaar worden vergoed. De goedgekeurde oppervlakte van perceel 16 heeft verweerder vastgesteld op 4.10 ha. De goedgekeurde oppervlakte is door het door verweerder gehanteerde systeem opnieuw berekend op basis van de ingetekende grenzen van de gewaspercelen, nadat deze grenzen zijn aangepast met behulp van het meetrapport van appellant. Verweerder heeft hierbij benadrukt dat de in het meetrapport genoemde oppervlakte nooit direct door hem wordt overgenomen. Gezien het feit dat perceel 16 kleiner is geconstateerd dan door appellant is opgegeven, heeft appellant te veel bedrijfstoeslag uitbetaald gekregen en heeft verweerder besloten de aan appellant onverschuldigd betaalde bedrijfstoeslag terug te vorderen.
3. Appellant kan zich niet vinden in de door verweerder vastgestelde oppervlakte voor perceel 16, omdat hij van mening is dat Buro Hoogstraat de juiste oppervlakte heeft gemeten (42.649 m2).
4. Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat de oppervlakte van perceel 16 bij het bestreden besluit juist is vastgesteld. Verweerder heeft erop gewezen dat de reden waarom de GPS-meting van appellant niet een op een is overgenomen is gelegen in de aanwezigheid van paden aan de noordelijke en westelijke grens van perceel 16. Verweerder stelt dat op de verschillende luchtfoto’s duidelijk is te zien dat deze paden gedurende meerdere jaren achtereen op dezelfde plekken in het perceel aanwezig waren. De permanente aard van de oppervlakte ondersteunt de mening van verweerder dat het (onverharde) paden betreft. Om deze reden is verweerder van mening dat de betreffende oppervlakte terecht niet is meegenomen bij de goedgekeurde oppervlakte. Nu appellant ook geen stukken heeft overgelegd waaruit het tegendeel zou blijken, kunnen de paden niet als landbouwgrond in de zin van artikel 2, aanhef en onder h van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (Verordening 73/2009) worden aangemerkt en zijn deze dus ook niet subsidiabel als bedoeld in artikel 34, tweede lid, aanhef en onder a, van diezelfde verordening.
5. Het College overweegt als volgt.
5.1
Ingevolge artikel 34, eerste lid, van Verordening 73/2009, zoals die bepaling luidde ten tijde hier van belang, wordt de steun in het kader van de bedrijfstoeslagregeling aan landbouwers toegekend na activering van een toeslagrecht per subsidiabele hectare. Elk geactiveerd toeslagrecht geeft recht op betaling van het in het kader van dat toeslagrecht vastgestelde bedrag. Het tweede lid, aanhef en onder a, bepaalde dat, voor zover hier van belang, onder ‚subsidiabele hectare’ wordt verstaan om het even welke landbouwgrond van het bedrijf, die wordt gebruikt voor een landbouwactiviteit of die, indien de grond ook voor niet-landbouwactiviteiten wordt gebruikt, overwegend voor landbouwactiviteiten wordt gebruikt.
Artikel 2 van die verordening verstond onder:
“(…)
b) ‚bedrijf’: het geheel van de productie-eenheden dat door de landbouwer wordt beheerd en zich bevindt op het grondgebied van eenzelfde lidstaat;
c) ‚landbouwactiviteit’: landbouwproducten produceren, fokken of telen tot en met het oogsten, het melken, het fokken en het houden van dieren voor landbouwdoeleinden of de grond in goede landbouw‑ en milieuconditie als vastgesteld op grond van artikel 6 houden;
(…)
h) ‚landbouwgrond’: om het even welke grond die wordt gebruikt als bouwland, blijvend grasland of voor de teelt van blijvende gewassen.
(…)”
5.2
De oppervlakte moet, om subsidiabel te zijn, dus een landbouwgrond zijn, deel uitmaken van het bedrijf van de landbouwer en worden gebruikt voor landbouwdoeleinden of bij gelijktijdig ander gebruik overwegend worden gebruikt voor dergelijke doeleinden (zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, Demmer, C-684/13, ECLI:EU:C:2015:439, p. 54).
5.3
Het College stelt op basis van de luchtfoto’s 2011 van perceel 16 en het verhandelde ter zitting vast dat zowel aan de noord- als aan de westkant van dit perceel schouwpaden liggen tussen de op die luchtfoto’s zichtbare sloten en het betreffende weiland. Het College stelt verder vast dat appellant deze schouwpaden blijkens de blauwe lijn op de foto’s (die ook de GPS-meting van appellant weergeeft) zowel aan de noord- als de westkant van het perceel heeft ingetekend, nu die blauwe lijn direct langs de op die foto’s zichtbare sloten ligt, dat wil zeggen dat tussen de blauwe lijn en de sloten geen grond zichtbaar is. Aan de hand van deze foto’s alsmede aan de hand van de luchtfoto’s van 2012 en 2014 heeft verweerder duidelijk gemaakt dat het hier om (onverharde) paden gaat. Grond die als pad in gebruik is levert geen subsidiabele oppervlakte op in de zin van artikel 34, tweede lid, aanhef en onder a, van Verordening 73/2009 (zie de uitspraak van het College van 22 januari 2015, ECLI:NL:CBB:2015:17). Bovendien heeft appellant ter zitting van het College verklaard dat hij deze schouwpaden niet heeft gepacht van het waterschap, zodat deze schouwpaden niet tot het bedrijf van appellant behoren en ook om die reden geen sprake is van subsidiabele oppervlakte. Aan noord- en de westkant van het perceel heeft appellant het perceel dus te groot ingetekend en opgegeven. Dat, zoals appellant stelt, de door hem ingetekende en opgegeven oppervlakte van het perceel overeenkomt met de door hem gepachte oppervlakte, doet daaraan niet af, omdat ter zake van de subsidiabele oppervlakte moet worden uitgegaan en die schouwpaden, zoals uit het voorgaande volgt, niet subsidiabel zijn. Om die reden bestaat ook geen aanleiding appellant in de gelegenheid te stellen nader bewijs te leveren voor die stelling. Het College heeft voorts geen aanwijzingen dat verweerder de grenzen van perceel 16 (aangeduid met de gele lijn op de luchtfoto’s) onjuist heeft vastgesteld, nu die grenzen aan de noord- en westkant slechts de schouwpaden buiten beschouwing laten en die grenzen aan de oost- en zuidkant overeenkomstig de door appellant ingetekende grenzen zijn vastgesteld.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van mr. W.M.J.A. Duret, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 november 2016.
w.g. A. Venekamp de griffier is verhinderd deze uitspraak
mede te ondertekenen