Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 31 oktober 2016 op het hoger beroep van:
[naam 1] , te [plaats 1] , appellant
de staatssecretaris van Economische zaken (de staatssecretaris)
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
Uitspraak van de rechtbank
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij de gebruiksnormen niet heeft overschreden en derhalve artikel 7 van de Msw niet heeft overtreden. Volgens appellant heeft de staatssecretaris de mestproductie van het melkvee te hoog vastgesteld. Aangezien appellant ervan af heeft gezien een BEX-berekening te maken in 2010 en 2011, is een lagere mestproductie lastig aan te tonen. Dat er desalniettemin moet worden uitgegaan van een lagere mestproductie, blijkt uit de BEX-berekeningen die appellant over de jaren 2013 en 2014 heeft laten maken, alsmede uit het feit dat de forfaitaire productienormen inmiddels ook naar beneden zijn bijgesteld. Verder verzoekt appellant om derogatie, ondanks dat zijn bedrijf bestaat uit een melkvee- en een akkerbouwtak en dus niet alleen als melkveebedrijf aan te merken is. Appellant verzoekt in dit verband om met het oog op de rechtsgelijkheid het deel melkveebedrijf als een melkveebedrijf te zien en voor dat deel normen voor derogatie te hanteren.
Beslissing
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij de staatssecretaris niet is veroordeeld in de proceskosten voor de bezwaarfase;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- gelast dat de staatssecretaris aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van in totaal € 248,- vergoedt;
- veroordeelt de staatssecretaris in de door appellant in verband van de in bezwaar en hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.984,-.