In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 25 oktober 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen V.O.F. Melkveebedrijf en de staatssecretaris van Economische Zaken. De appellante, een agrarisch bedrijf dat melkvee exploiteert, heeft beroep ingesteld tegen de intrekking van haar melkveefosfaatreferentie (MVFR) door de staatssecretaris. Het primaire besluit, genomen op 7 oktober 2015, trok de eerder vastgestelde MVFR van 2301 kg in en stelde deze vast op 1102 kg. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van appellante ongegrond in het bestreden besluit van 23 december 2015. Tijdens de zitting op 13 september 2016 heeft appellante betoogd dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord in de bezwaarfase. Het College oordeelde dat de staatssecretaris in strijd heeft gehandeld met de hoorplicht, maar dat dit gebrek kon worden gepasseerd omdat appellante in beroep haar standpunt voldoende had kunnen toelichten. Het College concludeerde dat de intrekking van de MVFR niet in strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel en dat de staatssecretaris bevoegd was om de fout te herstellen. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, maar de staatssecretaris werd wel veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 992,- en moest het griffierecht van € 334,- vergoeden.