In deze zaak heeft appellante, een agrarisch bedrijf dat melkvee houdt, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Economische Zaken, waarin haar melkveefosfaatreferentie (MVFR) is vastgesteld op 3667 kg fosfaat. Appellante betwist de rechtmatigheid van dit besluit en stelt dat de Wet verantwoorde groei melkveehouderij (Wvgm) in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Ze heeft geïnvesteerd in mestverwerking en heeft plannen voor uitbreiding van haar bedrijf, maar stelt dat de regelgeving haar bedrijfsvoering onvoorzien beperkt. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van de MVFR, maar haar bezwaren zijn ongegrond verklaard.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft overwogen dat het bestreden besluit niet voldoende zorgvuldig is voorbereid en gemotiveerd. Het College heeft vastgesteld dat verweerder niet is ingegaan op de individuele omstandigheden van appellante en dat het bestreden besluit in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het College heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn vastgesteld op € 496,-.
De uitspraak is openbaar uitgesproken op 17 augustus 2016 door mr. H.B. van Gijn, in aanwezigheid van griffier mr. X.M. Born. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan.