Overwegingen
1. Op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling verstrekt verweerder op aanvraag steun aan onder meer houders van melkvee voor de bouw van een integraal duurzame stal of houderijsysteem. Hieronder wordt op grond van artikel 28 van de Regeling verstaan: een stal of houderijsysteem dat voldoet aan bovenwettelijke normen op het gebied van dierenwelzijn en minimaal voldoet aan wettelijke normen op de gebieden: milieu, energie, diergezondheid, landschappelijke inpasbaarheid en arbeidsomstandigheden. Per jaar geldt een subsidieplafond. Ingevolge artikel 34, eerste lid, van de Regeling brengt een door verweerder ingestelde commissie advies uit over de onderdelen van het investeringsplan en de rangschikking van de aanvragen voor steunverlening. Uit artikel 34, derde en vijfde lid, volgt dat de als hoogste gerangschikte aanvragen het eerste worden gehonoreerd en aanvragen waarvoor geen geld meer beschikbaar is, worden afgewezen.
2. Appellant heeft een aanvraag ingediend voor verlening van € 250.000,- subsidie op grond van de Regeling in verband met een investering van € 2.254.086,- ten behoeve van de bouw van een nieuwe ligboxenstal voor 279 (melk)koeien. De subsidieprocedure betreft een zogenoemde tenderprocedure, waarin de aanvragen worden gerangschikt op basis van een onderlinge vergelijking. Verweerder heeft voor de eerste 69 aanvragen met de hoogste score tot aan het gestelde plafond subsidie verleend. De zogenoemde “knip”, zijnde het punt waarop aan de laatste hoogst scorende aanvrager subsidie wordt toegekend en het subsidieplafond wordt bereikt, ligt op 114,45 punten. Appellants aanvraag is geëindigd op plaats 143 met een eindscore van 95,61 punten.
3. Verweerder heeft ter motivering van de afwijzing van de subsidieaanvraag van appellant erop gewezen dat, samengevat, het subsidiebudget voor 2014 onvoldoende is om alle aanvragen die aan de voorwaarden voldoen goed te keuren en dat de aanvraag van appellant door de op grond van artikel 34 van de Regeling ingestelde commissie, die alle aanvragen rangschikt op basis van de beoordelingscriteria, te laag is gerangschikt om voor subsidie in aanmerking te komen. De investeringen leiden wel tot een integraal duurzame stal of houderijsysteem, maar zijn minder duurzaam dan andere aanvragen.
4. In geschil is of verweerder terecht geen score heeft toegekend aan de transitiestal die deel uitmaakt van de aangevraagde duurzame stal.
5. Appellant heeft betoogd dat ten onrechte geen punten voor de transitiestal zijn toegekend. Volgens appellant blijkt al uit zijn aanvraag dat de transitieruimte voldoet aan de gestelde eisen. Ter motivering hiervan heeft appellant uiteengezet hoe de beoogde stal er wat betreft looproutes, de soort ruimtes en de maatvoering van de ruimtes voor de verschillende groepen koeien uit komt te zien. De aannames die de beoordelingscommissie maakt met betrekking tot de groep droge koeien in de eerste maand van de droogstand zijn volgens appellant onjuist. Appellant stelt dat zijn aanvraag duidelijk was. Voor zover de aanvraag de beoordelingscommissie niet duidelijk was, had verweerder appellant om een verduidelijking moeten vragen. Tot slot stelt appellant zich op het standpunt dat het tenderprincipe er niet aan in de weg staat om alsnog punten toe te kennen voor de transitieruimte, omdat de juiste gegevens al bij de aanvraag zijn overgelegd.
6. Verweerder betoogt dat de beoordelingscommissie heeft toegelicht dat de beoordeling heeft plaatsgevonden aan de hand van het investeringsplan en de tekening. Op basis hiervan is het voor de commissie onduidelijk dat de strohokken bedoeld zijn als transitieruimtes of dat ze als bijzondere ruimtes in gebruik zullen worden genomen. De onduidelijkheid wordt ingegeven door het feit dat er al voldoende ligboxen voor droge koeien en nieuwmelkte koeien zijn; daarmee zijn de strohokken niet nodig voor het huisvesten van de verschillende groepen dieren. Daarnaast is de routing naar de melkstal niet duidelijk aangegeven. Verder stelt verweerder dat zelfs indien appellant alsnog punten toegekend zou krijgen voor de transitiestal, dit hem niet in aanmerking zou brengen voor subsidie. De drie punten voor een transitiestal zouden appellants aanvraag op een eindscore van 100,78 punten brengen, en daarmee zou hij ruim onder de knip eindigen.
7. Het College overweegt dat appellant is opgekomen tegen het besluit waarbij verweerder zijn weigering de gevraagde subsidie te verlenen heeft gehandhaafd. Appellant is tegen dit besluit opgekomen met een betoog dat er kortweg toe strekt dat bij de beoordeling van zijn aanvraag ten onrechte geen punten zijn toegekend voor een transitiestal. Het College kan en zal dit punt buiten bespreking laten omdat verweerder – onbestreden – heeft gesteld – en voor het College vaststaat – dat appellant, zelfs als bij de beoordeling van zijn aanvraag wel het maximale aantal punten voor een transitiestal zou zijn toegekend, nog op een eindscore zou eindigen die ruim onder de “knip” zou liggen. Dat betekent dat appellant met zijn betoog en de in dat kader aangevoerde argumenten niet het resultaat kan bereiken dat hij wenst, namelijk alsnog toekenning van de gevraagde subsidie. Ter zitting heeft appellant, gevraagd naar het belang bij handhaving van zijn beroep, nog aangevoerd dat hij van iemand van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland telefonisch heeft begrepen dat indien projecten waarvoor subsidie is verleend niet of te laat worden gerealiseerd, de vrijgekomen subsidie aan de volgende op de ranglijst wordt verleend. Dit, niet nader onderbouwde, betoog gaat uit van een zodanig speculatieve toekomstige situatie, dat het College hierin geen aanleiding vindt om anders te oordelen dan het hiervoor heeft gedaan.
8. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep ongegrond is.
9. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.