Uitspraak
“German mills”voor € 600.000
“compensation”zou worden bijgedragen aan de koopsom voor [Onderneming Z] niet – zonder meer – betekent dat [Onderneming E1] en [Onderneming H] ook op de hoogte waren dat zij zouden meebetalen aan de koop. Er blijkt slechts uit dat de bij de overeenkomst betrokken partijen waren overeengekomen dat door
“German mills”voor dat bedrag zou worden bijgedragen aan de koopsom [Onderneming Z] . Het overzicht waar ACM zich voorts op baseert is door clementieverzoeker [Onderneming B] zelf opgesteld en dus een door één enkele partij opgesteld overzicht. Het overzicht is opgemaakt op 24 november 2004, ruim zes maanden nadat de overeenkomst is gesloten. Gelet op het moment van betaling is ook aannemelijk dat het bedrag van € 600.000,-- door [Onderneming B] is voorgeschoten. Immers, volgens ACM is het bedrag al in mei 2004 door [Onderneming B] overgemaakt, maar [Onderneming B] is pas een half jaar later bedragen gaan innen bij de andere Duitse molens. De rechtbank volgt ACM dan ook niet in haar stelling dat uit de betaling van de facturen op zich volgt dat de aantekeningen in het overzicht geen weergave zijn van een voornemen van [Onderneming B] . De rechtbank is daarnaast ten aanzien van [Onderneming E1] en [Onderneming H] van oordeel dat niet blijkt van daadwerkelijke verrekening van de gestelde bedragen, zodat ook daarom niet kan worden gesteld dat zou zijn bijgedragen aan afspraken/gedragingen over ontmanteling van [Onderneming Z] . De rechtbank acht onvoldoende bewezen dat [Onderneming E1] en [Onderneming H] aan de gedraging [Onderneming Z] hebben deelgenomen.
Inleiding
De door de rechtbank gehanteerde bewijsmaatstaf
5.Deelname [Onderneming E1] aan het niet-aanvalspact
“verdeling van de Nederlandse markt”en de
“status quo”. Deze terminologie sluit volgens ACM aan bij het niet-aanvalspact.
“understanding”. [Persoon B3] , die aanwezig was bij deze verklaring, heeft [Persoon B2] op dit punt niet gecorrigeerd. Er is dan ook volgens [Onderneming E1] onvoldoende bewijs voor haar deelname aan het niet-aanvalspact.
“understanding”, in het kader waarvan in de jaren 2002/2003 tot 2007 door verschillende Duitse molenaars contacten werden onderhouden met [Onderneming A] en Belgische concurrenten omtrent prijzen en volumes voor specifieke afnemers in Nederland. Deze contacten waren zowel bilateraal als multilateraal van aard. [Onderneming E1] wordt hierbij met name genoemd in het kader van de gesprekken omtrent [Afnemer B] , welke plaatsvonden aan het eind van de overtreding. In zijn verklaring van 13 maart 2008 verklaart [Persoon B2] ( [Onderneming B] ) dat [Persoon E1] van [Onderneming E1] aanwezig was bij een bespreking begin december 2006, alwaar
“the [Onderneming E1] group confessed that they had concluded a contract with [Afnemer B] .”Hierover merkt [Persoon B2] op:
“everybody knew that was playing foul.”
“He[ [Persoon A1] ]
had meetings also with other competitors, German competitors which I heard in the association meetings. I know he met [Onderneming E1] in the Netherlands and others.”
“understanding”. Anders dan [Onderneming E1] betoogt, kan die verklaring echter niet worden beschouwd als ontlastend bewijs. In deze verklaring noemt [Persoon B2] geen enkele Duitse onderneming – ook zichzelf niet – als deelnemende partij aan de
“understanding”. In de hierop volgende verklaring van 27 februari 2009 antwoordt [Persoon B2] op de vraag of er ook Duitse bedrijven betrokken waren bij de
“understanding”:
“Yes, [Onderneming B] , [Onderneming C] , [Onderneming E1] , [Onderneming E2] ( [Onderneming E2] ), [Persoon H1] ( [Onderneming H] ).”In deze verklaring bevestigt [Persoon B2] ook aan de hand van de door [Persoon A2] ( [Onderneming A] ) opgesteld overzichten van volumemutaties nogmaals uitdrukkelijk dat [Onderneming E1] deelnam aan de
“understanding”.
“contacts as well as understandings about industrial and retail customers, concerning prices and market shares as well as quotas.”Ook [Onderneming C] beschrijft multilaterale en bilaterale gesprekken, ten aanzien van prijzen en volumes voor de Nederlandse markt. Volgens [Onderneming C] trad [Persoon E1] namens [Onderneming E1] op als vertegenwoordiger bij de afspraken. [Onderneming C] verklaart dat [Onderneming E1] een van de belangrijkste partijen was bij de gesprekken. [Onderneming E1] wordt genoemd als één van de zes partijen waarmee [Onderneming A] individuele gesprekken organiseerde
“intended to set supply quotas and the prices for the coming seasons.”Voorts wordt [Onderneming E1] genoemd als één van de marktpartijen die bilaterale gesprekken over grote klanten initieerde. Ten slotte wordt [Persoon E1] genoemd door [Onderneming C] als deelnemer aan twee bijeenkomsten in Hotel Luisenhof in Hannover, waar over [Afnemer B] zou zijn gesproken.
“De bijeenkomsten verliepen vervolgens zo dat [Onderneming A] eerst met [Onderneming E1] als op één na grootste importeur naar Nederland bijeenkwam. Met hen moest men eerst tot een afspraak komen, aangezien zonder hen een afspraak met de overige Duitse importeurs geen zin zou hebben gehad. Er vonden vervolgens in aansluiting hierop, maar deels ook onmiddellijk bijeenkomsten met [Onderneming E1] , [Onderneming B] , [Onderneming C] en [Onderneming H] plaats.”Voorts verklaart [Persoon C1] over [Afnemer B] :
“Vanaf mei 2005 waren de cijfers van [Onderneming E1] bij [Afnemer B] enorm gestegen. In eerste instantie probeerden [Onderneming B] , [Onderneming E1] en [Onderneming A] dit onderling op te lossen. Dat sleepte zich vervolgens al met al tot en met 2006 voort. Uiteindelijk is het echter vóór de kartelprocedure niet echt opgelost.”In een aanvullende schriftelijke verklaring van 12 maart 2009 verklaart [Persoon C1] dat [Onderneming E1] sinds 2002/2003 deelnam aan de
“understanding”.
Deelname [Onderneming H] aan het niet-aanvalspact
“understanding”. Voorts blijkt [Onderneming H] betrokkenheid uit het feit dat haar naam is opgenomen op meerdere overzichten van volumemutaties die door [Persoon A2] zijn opgesteld. [Onderneming A] , [Onderneming C] en [Onderneming B] hebben alle drie verklaard dat de op deze overzichten genoemde ondernemingen deelnemers zijn aan het niet-aanvalspact.
“ [Onderneming F] problematiek”is gesproken. [Persoon D3] heeft over de aantekeningen verklaard:
“Het zijn persoonlijke aantekeningen waar wij uitgenodigd werden door de Duitsers om in Hannover te vergaderen.(…)
En dan zie je dat daaronder, dat ik een verhaal schrijf, wat die mensen gezegd hebben.”Ten aanzien van de aanwezigheid van [Onderneming H] bij de vergadering verklaart hij vervolgens:
“contacts as well as understandings about industrial and retail customers, concerning prices and market shares as well as quotas.”Volgens [Onderneming C] traden de heren [Persoon H1] en [Persoon H2] namens [Onderneming H] op als vertegenwoordiger bij de afspraken. [Onderneming H] wordt genoemd als één van de zes partijen waarmee [Onderneming A] individuele gesprekken organiseerde
“intended to set supply quotas and the prices for the coming seasons.”Ten slotte wordt [Persoon H2] door [Onderneming C] genoemd als deelnemer aan twee bijeenkomsten in Hotel Luisenhof in Hannover, waar over [Afnemer B] zou zijn gesproken.
“De bijeenkomsten verliepen vervolgens zo dat [Onderneming A] eerst met [Onderneming E1] als op één na grootste importeur naar Nederland bijeenkwam. Met hen moest men eerst tot een afspraak komen, aangezien zonder hen een afspraak met de overige Duitse importeurs geen zin zou hebben gehad. Er vonden vervolgens in aansluiting hierop, maar deels ook onmiddellijk bijeenkomsten met [Onderneming E1] , [Onderneming B] , [Onderneming C] en [Onderneming H] plaats.”Voorts verklaart [Persoon C1] dat [Onderneming H] over de band van het Duitse meelkartel zou zijn gecompenseerd door [Onderneming C] voor het verlies van de klant [Afnemer J] in Rotterdam. In een hierop volgende schriftelijke verklaring van 12 maart 2009 verklaart [Persoon C1] dat hij vertegenwoordigers van [Onderneming H] heeft ontmoet bij vergaderingen en ook telefonisch contact met hen heeft gehad, en dat [Onderneming H] sinds 2002/2003 bij de afspraken betrokken is geweest.
Deelname [Onderneming E1] aan de afkoop van [Onderneming F]
Deelname [Onderneming H] aan de afkoop van [Onderneming F]
“ [Onderneming F] problematiek”aan de orde is geweest. De betrokkenheid van [Onderneming H] bij de afkoop van [Onderneming F] blijkt voorts uit de aantekeningen van [Persoon G2] ( [Onderneming G] ) op een print van een interne e-mail van 6 november 2003, waaruit blijkt dat [Onderneming H] was uitgenodigd voor de vergadering van 11 november 2003 in Düsseldorf. Deze aantekeningen ondersteunen volgens ACM de verklaringen over [Onderneming H] betrokkenheid bij die vergadering. Dat en hoe [Onderneming H] heeft betaald, blijkt uit de verklaringen van [Persoon A1] en [Persoon B2] en uit de aantekeningen van [Onderneming B] . De aantekeningen van [Onderneming B] bevatten een verdeling van de Duitse bijdrage aan afkoop [Onderneming F] . Volgens die aantekeningen zou [Onderneming H] een bedrag van € 35.535,-- bijdragen. Blijkens de verklaringen van de heren [Persoon B2] en [Persoon A1] heeft [Onderneming B] dit bedrag met [Onderneming H] verrekend. Volgens [Persoon B2] hield deze verrekening verband met het Duitse meelkartel, in het kader waarvan [Onderneming B] compensatiebetalingen diende te voldoen aan [Onderneming H] .
“ [Onderneming F] problematiek”werd gesproken. Naar het oordeel van het College heeft ACM ook terecht vastgesteld dat [Onderneming H] heeft deelgenomen aan de onder 7.3.3 beschreven bijeenkomst over [Onderneming F] op 2 september 2003 op het vliegveld van Düsseldorf. Dat alleen [Onderneming C] zou hebben verklaard over aanwezigheid van [Onderneming H] bij de bijeenkomst op Düsseldorf Airport, is niet juist. [Persoon A1] heeft op 24 april 2009 verklaard dat onder andere [Onderneming H] aanwezig was bij de bijeenkomst op het vliegveld van Düsseldorf waar werd besloten om [Onderneming F] te compenseren. Dit stemt overeen met de verklaring van [Persoon A2] van 15 mei 2009, waarin hij heeft verklaard dat [Persoon H1] aanwezig was bij een bijeenkomst over de compensatiebetaling voor [Onderneming F] . Daarbij heeft hij ook verklaard dat [Persoon H1]
“zeker geen nee[heeft]
gezegd tegen het voorstel.”Ten slotte worden deze verklaringen ondersteund door de algemene verklaringen van de heren [Persoon B3] en [Persoon B2] dat met onder andere [Onderneming H] een afspraak werd gemaakt om [Onderneming F] te compenseren zodat zij zich een jaar zou ‘stilhouden’. Ook voor [Onderneming H] geldt daarbij dat er aanwijzingen zijn dat zij ten minste is uitgenodigd voor een vergadering over [Onderneming F] op 11 november 2003, aangezien zij wordt genoemd in de aantekeningen van [Persoon G2] ( [Onderneming G] ).
Deelname [Onderneming E1] aan de opkoop en ontmanteling van [Onderneming Z]
“German mills”€ 600.000,-- zullen bijdragen aan de koop (hierna: de [Onderneming Z] -overeenkomst). De betrokkenheid van [Onderneming E1] blijkt voorts uit de verschillende clementieverklaringen, aldus ACM. [Onderneming A] heeft verklaard dat onder meer met
“enkele Duitse meelbedrijven”overeen is gekomen om bedrijfsonderdelen van [Onderneming Z] te kopen om te voorkomen dat deze opnieuw voor molenactiviteiten gebruikt zouden worden. Hoewel [Onderneming A] [Onderneming E1] niet bij naam noemt, vormt deze verklaring – waarin onder meer over de wijze van verrekening door [Onderneming B] wordt verklaard – volgens ACM tezamen met de verklaringen van [Onderneming B] en [Onderneming C] bewijs voor de deelname van [Onderneming E1] .
“take or pay-contract”met [Onderneming E1] , is gezien het voorgaande bewijs evenmin geloofwaardig, mede nu de aantekeningen van [Onderneming B] betrekking hebben op verrekeningen in het kader van kartelafspraken (de opkoop en ontmanteling van [Onderneming Z] , de afkoop van [Onderneming F] en de stillegging van Fuchs). Het verband tussen de verrekening inzake [Onderneming Z] en [Afnemer K] wordt volgens ACM ten slotte bevestigd door het feit dat het Bundeskartellamt (BKA) heeft vastgesteld dat [Onderneming E1] betrokken was bij het Duitse kartel, waarvan de
“Hannover Runde”onderdeel uitmaakte.
“Forderung”op de aantekeningen van [Onderneming B] – dat het om een voornemen van de zijde van [Onderneming B] ging. De verklaringen vormen derhalve geen eenduidig, consistent verhaal over de gebeurtenissen rondom [Onderneming Z] , en bovendien bevatten zij geen concrete aanwijzingen voor het bestaan van een vermeende afspraak tussen [Onderneming B] en [Onderneming E1] over de gestelde betaling of verrekening door [Onderneming E1] .
“a gut feel of fairness”. Het resultaat van de onderhandelingen was dat [Onderneming A] het grootste deel van het bedrag voor haar rekening zou nemen, daarna de Belgische molens, en het restant (€ 600.000,--) zou door de Duitse molens worden voldaan. [Persoon B3] ( [Onderneming B] ) verklaart als volgt over de totstandkoming van deze afspraak:
And there were several German millers, when I remember well. There were the two [Naam] , [Persoon E3] and [Persoon E1] . It was me and Mr. [Persoon C1] from [Onderneming C] and probably some other German millers. And in this meeting we had a discussion on the [Onderneming Z] -deal and the expectation was to have a higher part of the German millers. Then we had a discussion and finalized on the 600,000 euros.”
The German millers being there, I had agreement from them, that I could work with. For me that was without doubt; that the other German millers would contribute, in a way which we needed to discuss and to find out.”
Mr. [Persoon B2] : I do not know whether the split of the 600,000 euros was made in some side meeting or how we came to that split. I can only tell you the split itself, because it is in our notes. It may well have been that the split was made on the occasion of one of the Hannover meetings.(…)
I do not recall when and where the split of the 600,000 euros exactly happened and I also do not recall on which principles the split was made.”
[Onderneming B] heeft aan [Onderneming A] de aandelen van twee of drie kleinere Duitse molens betaald; zeker weet ik dat voor de [Onderneming E2] en de [Onderneming M] . [Onderneming B] heeft vervolgens geprobeerd een vergoeding van deze molens te krijgen, wat bij mijn weten bij de [Onderneming E2] niet is gelukt, maar bij de [Onderneming M] wel. Tot de kleinere Duitse molens behoorden [Onderneming J] AG, de [Onderneming H] , [Onderneming Y] , [Onderneming K] , de [Onderneming M] en de [Onderneming E2] . Deze molens waren allemaal bij de afwikkeling betrokken, ook al hadden zij niet per se aan alle gesprekken deelgenomen. Zij werden dan eventueel telefonisch over de uitkomst van de gesprekken geïnformeerd en gaven vervolgens hun goedkeuring. Het was in hoofdzaak [Onderneming B] die het op zich had genomen deze informatie te verspreiden.”
[Onderneming B] paid the contribution for its group as well as for [Onderneming E2] . Other mills that direct or indirectly paid were the following: [Onderneming E1] , [Onderneming H] [Onderneming J] , [Onderneming K] , [Onderneming Y] , [Onderneming I] , [Onderneming D] , [Onderneming M] and [Onderneming L] .”
“take or pay-contract”tussen beide ondernemingen doet hier niet aan af. Naar het oordeel van het College heeft ACM terecht vastgesteld dat [Onderneming E1] heeft deelgenomen aan de opkoop en ontmanteling van [Onderneming Z] .
Deelname [Onderneming H] aan de opkoop en ontmanteling van [Onderneming Z]
“enkele Duitse meelbedrijven”overeen is gekomen om bedrijfsonderdelen van [Onderneming Z] te kopen en te voorkomen dat deze opnieuw voor molenactiviteiten gebruikt zouden worden. Hoewel [Onderneming A] [Onderneming H] niet bij naam noemt, vormt haar verklaring – waarin onder meer over de wijze van verrekening door [Onderneming B] wordt verklaard – volgens ACM tezamen met de verklaringen van [Onderneming B] en [Onderneming C] bewijs voor de deelname van [Onderneming H] .
“Hannover Runde”die onderdeel uitmaakte van het Duitse meelkartel. Uit de verklaring van de heer [Persoon C1] blijkt dat de kleinere Duitse molens – waar hij [Onderneming H] ook onder schaart – die niet aanwezig waren bij alle bijeenkomsten, eventueel telefonisch door [Onderneming B] werden geïnformeerd.
“Hannover Runde”onderdeel uitmaakte. Dit strookt met de verklaring van [Persoon C1] dat de onderlinge verdeling tussen de Duitse molens in Hannover is besproken. Dat [Onderneming H] haar deelname en de verrekening ontkent, overtuigt volgens ACM niet. Een alternatieve verklaring voor de aantekeningen van [Onderneming B] en de verklaringen van destijds betrokken personen van [Onderneming C] en [Onderneming B] heeft [Onderneming H] niet gegeven.
“meerdere Duitse meelbedrijven”bij [Onderneming Z] betrokken waren, is te algemeen om te kunnen stellen dat de verschillende verklaringen elkaar onderling ondersteunen. Voorts herhaalt [Onderneming H] dat zij in mei 2004 al niet meer op de Nederlandse markt actief was, waardoor ACM zich moet afvragen wat het belang van [Onderneming H] kan zijn geweest bij de ontmanteling van [Onderneming Z] . Voor zover zij op deze markt actief is geweest, was dit voor een betrekkelijk geringe hoeveelheid. Dat de verklaringen van de heren [Persoon B3] en [Persoon B2] de aanwezigheid van [Onderneming H] bij de bijeenkomsten niet uitsluiten, maakt niet dat zij daar ook bewijs voor vormen.
“Hannoverrundes”zou zijn besproken, overtuigt naar het oordeel van het College niet. Deze verklaring wordt onvoldoende ondersteund door de clementieverklaring van [Onderneming B] en is daarnaast onvoldoende nauwkeurig. Uit de clementieverklaringen blijkt niet bij welke Hannoverrunde de [Onderneming Z] -molen zou zijn besproken, en evenmin blijkt daaruit dat [Onderneming H] bij die bespreking aanwezig zou zijn geweest. Ook de verklaring van [Persoon C1] over mogelijk telefonisch overleg met [Onderneming H] over de [Onderneming Z] -bijdrage overtuigt niet. Volgens [Persoon C1] zou [Onderneming B] het op zich hebben genomen de informatie omtrent de verdeling van de Duitse bijdrage te verspreiden onder de molens die niet aanwezig waren bij het maken van de afspraken daarover. De clementieverklaring van [Onderneming B] creëert echter geen duidelijkheid op dit punt, omdat [Persoon B2] onzeker is over de vraag of hij überhaupt andere molens heeft gecontacteerd, laat staan dat hieruit concreet zou blijken dat hij met [Onderneming H] contact heeft opgenomen. Onduidelijk is derhalve of, en zo ja, op welk moment, [Onderneming H] kennis heeft genomen van de afspraak om de [Onderneming Z] -molen op te kopen en te ontmantelen.
Conclusie in het hoger beroep van ACM inzake [Onderneming E1]
Het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van [Onderneming E1]
Conclusie in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van [Onderneming E1]
14.14. Het beroep van [Onderneming E1]
Conclusie in het beroep van [Onderneming E1]
Conclusie in het hoger beroep van ACM inzake [Onderneming H]
Proceskostenveroordeling en griffierecht
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover deze betrekking heeft op [Onderneming H] ;
- veroordeelt ACM in de proceskosten van [Onderneming H] tot een bedrag van € 1.984,--.