In deze zaak heeft de vereniging [naam 1] beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Economische Zaken, waarbij aan de vereniging [naam 4] een erkenning is verleend voor het bijhouden van een stamboek voor Shetland pony’s. Het primaire besluit werd genomen op 10 januari 2013, waarna de appellante bezwaar maakte en het bestreden besluit op 19 juli 2013 volgde. De appellante betoogde dat zij als concurrent van [naam 4] belang had bij de erkenning en dat de minister haar niet de mogelijkheid bood om een eigen stamboek bij te houden. Het College heeft vastgesteld dat de appellante, gezien haar doelstellingen, als belanghebbende kan worden aangemerkt. Tijdens de procedure zijn deskundigen benoemd om advies uit te brengen over de erkenningsvoorwaarden en de werkwijze van [naam 4]. De deskundigen concludeerden dat [naam 4] haar dochterstamboek in overeenstemming met de beginselen van het moederstamboek houdt. Het College heeft de beroepsgronden van appellante verworpen en geoordeeld dat het beroep ongegrond is. De uitspraak is gedaan op 26 mei 2016 door een meervoudige kamer van het College van Beroep voor het bedrijfsleven.