ECLI:NL:CBB:2016:146

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
26 mei 2016
Publicatiedatum
8 juni 2016
Zaaknummer
13/646
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning voor het bijhouden van een stamboek voor Shetland pony’s en de rechtspositie van concurrenten

In deze zaak heeft de vereniging [naam 1] beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Economische Zaken, waarbij aan de vereniging [naam 4] een erkenning is verleend voor het bijhouden van een stamboek voor Shetland pony’s. Het primaire besluit werd genomen op 10 januari 2013, waarna de appellante bezwaar maakte en het bestreden besluit op 19 juli 2013 volgde. De appellante betoogde dat zij als concurrent van [naam 4] belang had bij de erkenning en dat de minister haar niet de mogelijkheid bood om een eigen stamboek bij te houden. Het College heeft vastgesteld dat de appellante, gezien haar doelstellingen, als belanghebbende kan worden aangemerkt. Tijdens de procedure zijn deskundigen benoemd om advies uit te brengen over de erkenningsvoorwaarden en de werkwijze van [naam 4]. De deskundigen concludeerden dat [naam 4] haar dochterstamboek in overeenstemming met de beginselen van het moederstamboek houdt. Het College heeft de beroepsgronden van appellante verworpen en geoordeeld dat het beroep ongegrond is. De uitspraak is gedaan op 26 mei 2016 door een meervoudige kamer van het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 13/646
7801

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 mei 2016 in de zaak tussen

de vereniging [naam 1] , te [plaats 1] , appellante

(gemachtigden: [naam 2] , en [naam 3] ),
en

de minister van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. A.F. Ordogh).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: de vereniging
[naam 4]( [naam 4] ), te [plaats 2]
(gemachtigde: mr. C.M. van der Corput).

Procesverloop

Bij besluit van 10 januari 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [naam 4] een erkenning verleend voor het bijhouden van een stamboek voor Shetland pony’s. Daartegen heeft appellante bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 19 juli 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder beslist op het bezwaar.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 16 april 2014 is het onderzoek ter zitting aangevangen. Met het oog op het benoemen van een deskundige is het onderzoek geschorst tot de (regie-)zitting op 16 juni 2014.
Tijdens de zitting van 16 juni 2014 is gebleken dat tussen partijen geen overeenstemming kon worden bereikt over de persoon van de te benoemen deskundige. Het College heeft vervolgens twee deskundigen, dr. A.E. Füssel (Füssel), diergeneeskundige, en H. van Dijk (Van Dijk), benoemd met de opdracht om een gezamenlijk advies uit te brengen. Zij hebben op 2 juni 2015, respectievelijk 3 juni 2015, afzonderlijk een rapport uitgebracht. Bij op 14 juli 2015 bij het College ingekomen brief heeft Van Dijk bevestigd de door Füssel verwoorde conclusies te onderschrijven.
Op de deskundigenberichten hebben appellante (op 15 augustus 2015), verweerder (op 24 augustus 2015) en [naam 4] (op 28 augustus 2015) gereageerd. [naam 4] heeft daarbij uitdrukkelijk gevraagd om de deskundigen ter zitting te horen.
Op 29 september 2015 vond een comparitie van partijen plaats, waarbij tevens de beide deskundigen waren uitgenodigd. Füssel is niet verschenen, Van Dijk was hierbij wel aanwezig en partijen is de gelegenheid geboden om hem vragen te stellen. [naam 4] heeft geweigerd om afstand te doen van het horen van de deskundige Füssel.
Op 17 november 2015 heeft [naam 4] nader schriftelijk gereageerd en zij heeft nieuwe stukken overgelegd met het verzoek deze toe te zenden aan de deskundigen.
Bij brief van 24 november 2015 heeft appellante zich verzet tegen het toelaten van de brief van 17 november 2015 en daarbij ingezonden stukken.
Op 30 november 2015 heeft [naam 4] opnieuw een stuk in het geding gebracht. [naam 4] heeft op 14 december 2015 een vertaling ingezonden van haar brieven van 17 en 30 november 2015.
Appellante heeft daarop bij brief van 20 december 2015 gereageerd.
Op 12 januari 2016 heeft appellante andermaal een reactie ingezonden, met daarbij gevoegd een Engelse vertaling van haar brief van 20 december 2015.
Op 27 januari 2016 heeft een vervolgzitting plaats gevonden. Namens partijen zijn hun gemachtigden verschenen. Tevens zijn verschenen de deskundigen en partijen is de gelegenheid geboden beiden vragen te stellen.

Overwegingen

1.1
Het oorspronkelijk stamboek voor Shetland pony's wordt gehouden door "The Shetland Pony Stud-Book Society" te Schotland, Verenigd Koninkrijk (de Schotse moeder). Appellante heeft op 26 augustus 2010 verzocht om erkenning voor het bijhouden van een dochterstamboek voor Shetland pony’s. Verweerder heeft deze aanvraag op 15 maart 2011 afgewezen en dat besluit, bij beslissing op bezwaar van 7 november 2011, gehandhaafd omdat [naam 4] reeds was erkend voor het bijhouden van een dergelijk dochterstamboek. Het daartegen gerichte beroep van appellante heeft het College bij uitspraak van 14 december 2012 (ECLI:NL:CBB:2012:BY9313) ongegrond verklaard.
1.2
Bij het besluit van 10 januari 2013 heeft verweerder op de (verlengings)aanvraag van [naam 4] van de erkenning voor het bijhouden van een stamboek voor Shetland pony's beslist en de erkenning voor de duur van vijf jaar verleend. Het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar is door verweerder gedeeltelijk gegrond verklaard – wat betreft de kosten die [naam 4] in rekening brengt voor geïmporteerde veulens – en voor het overige ongegrond verklaard. Appellante heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij het College. [naam 4] heeft als derde-partij aan dit geding deelgenomen.
2.1.1
[naam 4] betwist de ontvankelijkheid van het beroep van appellante. Zij stelt dat appellante eerst zelf een verzoek tot erkenning moet indienen bij verweerder en dat het aan verweerder is om te beslissen of hij tot erkenning wil overgaan. [naam 4] betoogt dat appellante geen belang heeft wanneer zij niet slaagt in het verkrijgen van een erkenning.
2.1.2
[naam 4] wijst voorts op de doelstellingen van appellante, te weten: ‘het aanleggen en bijhouden van afstammingsregisters voor de Shetland pony, het organiseren van keuringen en shows en het geven van voorlichting en informatie, het onderhouden en bevorderen van contacten in de breedste zin van het woord’ en stelt dat deze doelstellingen niet onder de bescherming van de norm vallen, waar appellante zich op beroept.
2.2
Het College overweegt hierover het volgende. Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 4 van bijlage 2 bij de Awb, kan door een belanghebbende bij het College beroep worden ingesteld tegen een besluit omtrent het verlenen van erkenning voor het bijhouden van een stamboek voor paardachtigen.
2.3.1
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ingevolge artikel 1:2, derde lid, van de Awb, worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.3.2
Volgens vaste rechtspraak (onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:743), is degene wiens concurrentiebelang rechtstreeks is betrokken bij een besluit, belanghebbende. Gezien de doelstellingen van appellante is zij een concurrent van [naam 4] en dat maakt haar tot belanghebbende. Het betoog van [naam 4] slaagt niet.
3.1
Appellante voert aan dat [naam 4] haar gemachtigden als lid heeft geroyeerd met als gevolg dat zij niet langer in staat zijn de door hun gefokte Shetland pony's in het door [naam 4] gehouden dochterstamboek in te schrijven. Appellante stelt dat er geen alternatief is voor het [naam 4] en dat haar door verweerder ook geen alternatief wordt geboden, ondanks de wettelijke plicht tot registratie. Appellante stelt dat verweerder aan [naam 4] een monopoliepositie heeft toegekend en dat verweerder vanuit zijn toezichthoudende taak in deze kwestie dient op te treden en [naam 4] tot de orde dient te roepen. Appellante voert hierbij aan dat alle ingezetenen van Nederland immers het recht hebben raszuivere pony’s te fokken en deze als raszuiver te laten registreren.
3.2.1
Het College overweegt hierover het volgende. In de Verordening erkenningsvoorwaarden voor stamboeken, prestatieonderzoek en fokwaardeschatting 2010 (Verordening) is in artikel 3, eerste lid onder a, bepaald dat erkenning wordt verleend indien wordt voldaan aan de in Bijlage I opgenomen erkenningsvoorwaarden. Voorwaarde B van Bijlage I van de Verordening houdt in dat in de statuten van de organisatie of het huishoudelijk reglement (dat in overeenstemming met de statuten is goedgekeurd) moet zijn bepaald dat tussen leden of aangeslotenen niet mag worden gediscrimineerd.
3.2.2
Aan deze voorwaarde is voldaan, nu artikel 2, zevende lid, van de statuten van [naam 4] bepaalt dat [naam 4] geen fokkers zal discrimineren. De statuten kennen geen bepaling die het lidmaatschap van de fokker wiens paarden voldoen aan de inschrijvingsvoorwaarden onvoorwaardelijk verzekert, maar een zo absolute garantie is niet alleen niet vereist, maar zou zich ook moeilijk verdragen met statutaire bepalingen inzake royement. Het College verwijst in dit verband naar zijn uitspraak van 9 april 2014 (ECLI:NL:CBB:2014:141), in het bijzonder rechtsoverweging 2.2.1. Royement is alleen mogelijk op verzoek van het hoofdbestuur door de commissie van beroep op de grond dat het lid in ernstige mate in strijd handelt met de statuten, reglementen of besluiten van [naam 4] of [naam 4] op onredelijke wijze benadeelt. Benoeming van de leden van de commissie van beroep, haar samenstelling, bevoegdheden en werkwijze zijn vastgelegd in een reglement. Gedurende een jaar na kennisneming van het besluit tot royement bestaat de mogelijkheid om bij de rechtbank de vernietiging hiervan te vragen. Een fokker wiens verzoek om lidmaatschap wordt geweigerd, kan daartegen opkomen bij de commissie van beroep. Mocht blijken dat het hoofdbestuur niet met inachtneming van de discriminatiebepaling beslist op aanvragen om toelating als lid, dan kan dit reden opleveren voor handhaving door verweerder. Laatstgenoemde kwestie is hier niet aan de orde. Deze beroepsgrond van appellante faalt.
4.1
Appellante voert verder aan dat [naam 4] in het door haar bijgehouden dochterstamboek niet de beginselen in acht neemt die door de Schotse moeder zijn opgesteld. Het oorspronkelijk stamboek is namelijk ingedeeld in vier klassen (veulens, merries, hengsten en ruinen), terwijl [naam 4] in het dochterstamboek een afwijkende indeling hanteert. Het door [naam 4] gehouden dochterstamboek kent een indeling in een Veulenboek en het Stamboek, waarbij het Stamboek een rangorde kent volgens een categorie-indeling A tot en met C met de mogelijkheid om op basis van premiekeuringen van categorie B naar A te promoveren. Voor hengsten onderscheidt het dochterstamboek dieren met een basis deklicentie en dieren met een selectie deklicentie. Alleen veulens waarvan het vaderdier een selectielicentie heeft en de moeder staat ingeschreven in het Stamboek categorie A, het moederstamboek of een erkend buitenlands dochterstamboek, worden rechtstreeks ingeschreven in categorie A.
4.2
Volgens verweerder en [naam 4] houdt [naam 4] haar dochterstamboek bij in overeenstemming met de beginselen van het moederstamboek. Ook [naam 4] houdt, gelijk de Schotse moeder, een gesloten stamboek. Tot haar dochterstamboek laat [naam 4] Shetland pony's toe waarvan de afstamming kan worden vastgesteld en zij maakt daarbij tussen deze dieren geen onderscheid. De categorie-indeling berust op vrijwillige deelname aan (premie-) keuringen. [naam 4] staat dekking toe met een goedgekeurde hengst en voor iedere dekking geeft [naam 4] (anders dan de Schotse moeder) een individueel dekkingsbewijs af. Dat biedt meer zekerheid over de afkomst van het verwekte veulen en draagt in hogere mate bij aan rasverbetering en raszuiverheid.
4.3.1
Het College heeft de deskundigen gevraagd of [naam 4] de beginselen in acht neemt die zijn vastgesteld door het moederstamboek, zoals deze golden op 10 januari 2013.
4.3.2
De deskundigen zijn er aanvankelijk vanuit gegaan dat de Schotse moeder een gesloten stamboek voert, terwijl [naam 4] een open stamboek zou houden. [naam 4] heeft echter besloten met ingang van 1971 geen voor de eerste maal ter keuring aangeboden hengsten meer goed te keuren afstammende van veulenboekmoeders, hulpboekmoeders of preferente hulpboekmoeders. Dit betekent dat vanaf het jaar 1971 uitsluitend afstammelingen van stamboekmerries ter keuring konden worden aangeboden voor de goedkeuring voor dekking. Met ingang van 1 januari 1973 heeft [naam 4] het hulpboek voor merries gesloten met uitzondering van merries die als veulen in het register R. waren opgenomen. Het College heeft vastgesteld dat [naam 4] door deze handelingen het stamboek van een open stamboek in een gesloten stamboek heeft veranderd. Beide deskundigen hebben ter zitting deze conclusie onderschreven. In dit opzicht bestaat zodoende geen verschil tussen het moederstamboek en het door [naam 4] gehouden dochterstamboek.
4.3.3
Op de vraag of [naam 4] , zolang categorie C openstaat voor alle raspaarden waar ze ook vandaan komen uit Europa, voldoet aan de beginselen van het moederstamboek heeft de deskundige Füssel bevestigend geantwoord. Wat dient te worden verzekerd is dat een geschikte paardachtige in het dochterstamboek ingeschreven moet kunnen worden. Dit is verzekerd met het dochterstamboek van [naam 4] . Het Europese recht verzet zich niet tegen de indeling in klassen. Füssel heeft hierbij opgemerkt dat het dochterstamboek weliswaar de principes van het moederstamboek dient te volgen, maar dat [naam 4] geen kopie hoeft te zijn van het moederstamboek. Desgevraagd heeft de deskundige Van Dijk de opvattingen van Füssel onderschreven. Het College ziet geen aanleiding om aan deze conclusies te twijfelen. Deze beroepsgrond faalt.
5. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, mr. J. Schukking en mr. M. Munsterman, in aanwezigheid van mr. W.M.J.A. Duret, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2016.
w.g. R.C. Stam w.g. W.M.J.A. Duret