In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 25 februari 2015, betreft het een geschil tussen een appellant en de staatssecretaris van Economische Zaken over de afwijzing van een aanvraag voor toeslagrechten uit de nationale reserve. De appellant had eerder 87,45 toeslagrechten toegekend gekregen, maar verzocht om extra rechten in verband met de verkoop van landbouwgrond aan de Staat ter voorkoming van onteigening. De staatssecretaris wees de aanvraag af, omdat de appellant in 2013 voldoende grond had opgegeven om zijn toeslagrechten te verzilveren. De appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat hij minder subsidiabele grond had door overheidsinterventie, wat hem recht zou geven op extra toeslagrechten.
Tijdens de zitting op 3 december 2014 werd de zaak behandeld. De appellant voerde aan dat hij bewust een deel van zijn grond als niet subsidiabel had opgegeven en dat hij in 2008 extra grond had gekocht, wat volgens hem niet correct was meegenomen in de beoordeling van zijn aanvraag. Het College oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor toewijzing van extra toeslagrechten, zoals neergelegd in artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1120/2009. Het College stelde vast dat de appellant in zijn Gecombineerde opgave 2013 meer grond had opgegeven dan het aantal toeslagrechten dat hij had ontvangen, en dat de afwijzing van de aanvraag dus terecht was.
De uitspraak concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en verklaart het beroep van de appellant ongegrond. De beslissing is openbaar uitgesproken en de uitspraak is ondertekend door de rechters.