ECLI:NL:CBB:2015:80

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
25 februari 2015
Publicatiedatum
25 maart 2015
Zaaknummer
AWB 14/340
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tegemoetkoming premie brede weersverzekering op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 25 februari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de staatssecretaris van Economische Zaken. De appellant had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de premie voor een brede weersverzekering op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. Het primaire besluit van 17 januari 2014 wees deze aanvraag af, omdat deze te laat was ingediend. Het bestreden besluit van 1 mei 2014 verklaarde het bezwaar van de appellant ongegrond, waarop de appellant beroep instelde.

Tijdens de zitting op 3 december 2014 heeft de appellant, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. De appellant betwistte dat zijn aanvraag niet tijdig was ingediend en stelde dat hij deze ruim voor de deadline van 15 mei 2013 elektronisch had verzonden. Hij voerde aan dat de ontvangstbevestiging pas op 16 juli 2014 was verzonden, wat zou kunnen wijzen op een probleem binnen het elektronische registratiesysteem van de verweerder. De appellant vroeg zich ook af of er een fatale termijn gold voor de indiening van de aanvraag.

Het College overwoog dat de verantwoordelijkheid voor een tijdige indiening van de aanvraag bij de appellant ligt. De Regeling GLB-inkomenssteun 2006 schrijft voor dat aanvragen voor de premie brede weersverzekering via de verzamelaanvraag moeten worden ingediend, en dat deze aanvraag voor 15 mei 2013 moest zijn ontvangen. Het College concludeerde dat de aanvraag van de appellant op 16 juli 2013 was ontvangen, wat meer dan 25 dagen na de sluitingsdatum was. Aangezien de appellant geen beroep had gedaan op overmacht of buitengewone omstandigheden, werd het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 25 februari 2015.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaakummer: AWB 14/340
5101

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 februari 2015 in de zaak tussen

[naam], te [plaats], appellant

(gemachtigde: ir. S. Boonstra)

en

de staatssecretaris van Economische Zaken,

(gemachtigde: mr. C.J.M. Daniels).

Procesverloop

Bij besluit van 17 januari 2014 (primair besluit) heeft verweerder afwijzend beslist op de aanvraag van appellant om tegemoetkoming premie brede weersverzekering op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (Regeling).
Bij besluit van 1 mei 2014 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Appellant heeft met de Gecombineerde opgave 2013 bij verweerder een aanvraag voor een tegemoetkoming premie brede weersverzekering op grond van de Regeling ingediend. Bij het primaire besluit heeft verweerder deze aanvraag afgewezen op de grond dat de aanvraag is ingediend buiten de hiervoor geldende termijn. Het bestreden besluit strekt tot handhaving van deze afwijzing.
2.
Appellant betwist dat hij de aanvraag niet tijdig heeft ingediend. Hij stelt dat hij de aanvraag ruim voor 15 mei 2013 elektronisch heeft verzonden. Dat de ontvangst door verweerder pas op 16 juli 2014 is bevestigd, wil niet zeggen dat hij de aanvraag ook op die datum heeft ingediend. Niet ondenkbaar is dat er een hapering/ omissie binnen het elektronische GDI-registratiesysteem is opgetreden, waardoor de ontvangstbevestiging binnen dat systeem pas veel later is verzonden. De miscommunicatie rond de briefwisseling in december 2013 en het niet kunnen inloggen in “Mijn dossier” wijzen ook in die richting. Verweerder had nader onderzoek moeten instellen naar de problemen binnen haar geautomatiseerde systemen. Voorts vraagt appellant zich af of de in geding zijnde tegemoetkoming enkel bij de Gecombineerde opgave 2013 kan worden ingediend. Hij betwijfelt of voor de indiening van deze aanvraag een fatale termijn geldt. Appellant meent dat in zijn situatie hierop een uitzondering moet worden gemaakt.
3.1
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder 2, sub b, van de Regeling verstrekt verweerder op aanvraag aan landbouwers specifieke steun op grond van hoofdstuk 2a van deze regeling.
Volgens artikel 24, eerste lid, van de Regeling, neergelegd in hoofdstuk 2a, paragraaf 1, van de Regeling, getiteld “Premiesteun voor brede weersverzekering”, verstrekt verweerder specifieke steun aan landbouwers in de vorm van een financiële bijdrage voor premies ten behoeve van verzekeringen als bedoeld in en onder de voorwaarden gesteld in die paragraaf.
Ingevolge artikel 55, eerste lid, van de Regeling maakt de landbouwer die aanspraak maakt op steun in het kader van een van de in artikel 2, eerste lid, onder 2, bedoelde steunregelingen, gebruik van de verzamelaanvraag, tenzij deze regeling een specifieke aanvraagprocedure voorschrijft. Het tweede lid van dit artikel schrijft voor dat de landbouwer voor de verzamelaanvraag gebruik maakt van een door verweerder vastgesteld formulier dat door de landbouwer volledig en naar waarheid is ingevuld, ondertekend en gedagtekend. In het derde lid van dit artikel is bepaald dat de verzamelaanvraag in de periode van 1 april tot en met 15 mei wordt ingediend bij Dienst Regelingen (DR).
3.2
Vast staat dat de Regeling geen specifieke aanvraagprocedure voorschrijft voor het indienen van een aanvraag voor premiesteun brede weersverzekering. Uit de in 3.1 genoemde wettelijke bepalingen volgt naar het oordeel van het College derhalve dat de landbouwer voor een dergelijke aanvraag gebruik moet maken van de verzamelaanvraag als bedoeld in artikel 55, tweede lid, van de Regeling. Voor 2013 was deze verzamelaanvraag de Gecombineerde opgave 2013.
3.2
Volgens vaste jurisprudentie van het College (zie bv de uitspraak van 16 september 2005, ECLI:NL:CBB:2005:AU3647) is het de verantwoordelijkheid van een landbouwer als aanvrager van de subsidie, zoals appellant, om conform de geldende voorschriften - en derhalve tijdig - zijn aanvraag in te dienen en ligt het risico dat de aanvraag verweerder niet tijdig bereikt bij hem. Volgens jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (arrest van 11 november 2004, Maatschap Toeters en M.C. Verberk, C-171/03, www.curia.europa.eu) is een aanvraag slechts tijdig ingediend indien zij voor de afloop van de termijn door de bevoegde instantie is ontvangen.
3.3
Het College stelt vast dat de Gecombineerde opgave 2013 van appellant, die zich bij de gedingstukken bevindt, is voorzien van de aantekening “Elektronisch ondertekend op 16-07-2013 16:11:45 door [naam]”. Onder de gedingstukken bevindt zich verder de mededeling van de teammanager klantcontact en gegevens dat de Gecombineerde opgave 2013 van appellant door verweerder is ontvangen op 16 juli 2013 om 16:11:45 uur. Tegenover deze gegevens heeft appellant wel gesteld, maar op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat zijn aanvraag verweerder eerder dan op de in deze mededeling genoemde datum heeft bereikt. Appellant is vaag gebleven over de exacte datum en het tijdstip waarop hij de Gecombineerde opgave dan wel heeft ingediend. Voorts is er geen enkele aanwijzing dat sprake was van een binnen de risicosfeer van verweerder gelegen storing of ander gebrek in het geautomatiseerde aanvraagsysteem, waardoor verweerder appellants aanvraag niet eerder heeft ontvangen. Eerder is het tegendeel het geval, nu appellant in zijn bezwaarschrift heeft aangegeven dat hij op zijn computer een aantal storingen heeft gehad die na een aantal meldingen van andere personen pas bij hem bekend is geworden en dat dit veroorzaakt is door virussen die in juli van de computer zijn gehaald. Verweerder heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien tot het instellen van een nader onderzoek naar mogelijke problemen in het geautomatiseerde aanvraagsysteem. Dit betekent dat er van moet worden uitgegaan dat verweerder de aanvraag van appellant op 16 juli 2013 heeft ontvangen. Dit is meer dan
25 dagen na sluiting van de aanvraagperiode op 15 mei 2013. Verweerder diende de aanvraag, gelet op artikel 23, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1122/2009, daarom af te wijzen, behoudens overmacht of buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 75 van Verordening (EG) nr. 1222/2009. Appellant heeft op laatstgenoemde bepaling echter geen beroep gedaan.
3.4
Gelet op het vorenstaande wordt het beroep ongegrond verklaard. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C. Stuldreher, in aanwezigheid van mr. C.M. Leliveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2015.
w.g. S.C. Stuldreher w.g. C.M. Leliveld