ECLI:NL:CBB:2015:449

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
31 december 2015
Publicatiedatum
19 januari 2016
Zaaknummer
15/318
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering taxivergunning op basis van vakbekwaamheidseisen en rol van procuratiehouder

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 31 december 2015, staat de weigering van een taxivergunning centraal. De appellant, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. S. Thelosen, had een aanvraag ingediend voor een vergunning voor taxivervoer op basis van de Wet personenvervoer 2000. De minister van Infrastructuur en Milieu, verweerder, heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de appellant niet voldeed aan de eis van vakbekwaamheid. De vakbekwaamheid zou volgens de aanvraag moeten worden ingebracht door de procuratiehouder, maar verweerder betwistte dat deze procuratiehouder daadwerkelijk en permanent leiding gaf aan het vervoer.

De appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van de minister, die het bezwaar ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 30 september 2015 heeft de procuratiehouder van de appellant, die ook in loondienst werkt, zijn beschikbaarheid toegelicht. Verweerder stelde dat de combinatie van werkzaamheden niet haalbaar zou zijn, maar het College oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de procuratiehouder niet in staat zou zijn om beide functies te combineren, vooral gezien de beperkte omvang van het taxibedrijf.

Het College heeft uiteindelijk geoordeeld dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was en heeft het beroep gegrond verklaard. Het College heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van de appellant zijn vastgesteld op € 980,--. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de eisen van vakbekwaamheid en de rol van de procuratiehouder in het proces van vergunningverlening.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 15/318
14914

uitspraak van de meervoudige kamer van 31 december 2015 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] ,

appellant
(gemachtigde: mr. S. Thelosen),
en

de minister van Infrastructuur en Milieu, verweerder

(gemachtigde: mr. G.H.H. Bisschoff).

Procesverloop

Bij besluit van 31 december 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellant om een vergunning voor het verrichten van taxivervoer op grond van de Wet personenvervoer 2000 afgewezen.
Bij besluit van 25 maart 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een reactie op het verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn procuratiehouder [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de taxivergunning geweigerd, omdat appellant niet voldoet aan de eis van vakbekwaamheid. De vakbekwaamheid wordt volgens de aanvraag ingebracht door de procuratiehouder. Verweerder meent echter dat de procuratiehouder niet permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan het vervoer. Tussen partijen is niet in geschil dat appellant zelf niet voldoet aan de eis van vakbekwaamheid.
2. Een taxivergunning wordt alleen verleend aan een vervoerder die voldoet aan eisen van betrouwbaarheid en vakbekwaamheid, zo volgt uit artikel 76, vierde lid, van de Wet personenvervoer 2000. De eisen van vakbekwaamheid zijn nader uitgewerkt in onder meer artikel 26 van het Besluit personenvervoer 2000. Daarin is bepaald dat degene die permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan het vervoer, voldoet aan de eis van vakbekwaamheid of, indien deze leiding bij meer personen berust, tenminste een van hen (zie artikel 26, tweede lid, van het Besluit personenvervoer 2000).
3. Kern van het geschil is de vraag of de procuratiehouder permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan het vervoer door de eenmanszaak van appellant. Het College gaat bij de beoordeling of verweerder deze vraag in het bestreden besluit juist heeft beantwoord – in navolging van verweerder – uit van de stukken waarover verweerder op dat moment beschikte.
4. Volgens de aanvraag, inclusief de daarvan deel uitmakende gewijzigde samenwerkingsovereenkomst en gewijzigde Verklaring inbreng vakbekwaamheid, zal de procuratiehouder voor 20 uur per week leidinggeven aan de eenmanszaak van appellant en is hij daarnaast elders in loondienst werkzaam voor 36 uur per week.
5. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat hij als vaste gedragslijn hanteert dat minimaal 20 uur per week nodig is om continu betrokken te zijn bij het leidinggeven aan een taxibedrijf met 1 tot 10 taxi’s. Daarnaast hanteert verweerder de gedragslijn dat een procuratiehouder naast deze taak elders niet meer dan 20 uur werkzaam mag zijn. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat deze gedragslijn niet schriftelijk is vastgelegd in een beleidsregel. In het geval van appellant voldoet de aanvraag aan de eis dat de vakbekwame persoon, de procuratiehouder, 20 uur betrokken zal zijn bij het leidinggeven van de eenmanszaak van appellant, maar verweerder meent dat het voor een procuratiehouder niet haalbaar is om in totaal 56 uur per week te werken.
6. De procuratiehouder heeft ter zitting van het College uitgebreid uiteengezet dat hij zijn werk in loondienst bij de ING flexibel kan indelen. Hij heeft daarover afspraken gemaakt met zijn werkgever over zijn beschikbaarheid voor zijn beoogde taak van procuratiehouder van appellant die hij ter zitting nader heeft toegelicht. Tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft hij reeds verklaard dat hij drie dagen per week bij ING zelf kan indelen. Hij betwist de stelling van verweerder dat hij de taak van procuratiehouder van 20 uur niet naast zijn werk in loondienst kan uitvoeren.
7. Het College stelt vast dat verweerder tegenover de door de procuratiehouder van appellant reeds in bezwaar geconcretiseerde stellingen omtrent zijn beschikbaarheid slechts de stelling heeft geponeerd dat een combinatie van werkzaamheden van 56 uur per week niet haalbaar is. Het College is van oordeel dat verweerder hiermee onvoldoende heeft gemotiveerd dat beide werkzaamheden niet te combineren zouden zijn, ook gezien de geringe omvang van het taxibedrijf, namelijk een eenmanszaak met één taxi. De verwijzing door verweerder naar de uitspraak van het College van 13 augustus 2003 (ECLI:NL:CBB:2003:AI1345) gaat niet op, omdat in die uitspraak, anders dan hier het geval is, de verdeling en daadwerkelijke uitoefening van de taken van eigenaar en procuratiehouder niet ondubbelzinnig in de aanvraag waren omschreven.
8. Verweerder heeft ook betoogd dat de combinatie van de werkzaamheden tot in totaal 56 uur per week in de praktijk, met name bij bijzondere gebeurtenissen, ertoe zal leiden dat de procuratiehouder een kleiner aantal uren zal besteden aan het leidinggeven aan de eenmanszaak van appellant dan in de aanvraag is vermeld. Daarmee staat ook de vaste gedragslijn van verweerder ter beoordeling dat minimaal 20 uur per week nodig is voor het leidinggeven aan een taxibedrijf, ook als het zoals in dit geval gaat om een eenmansbedrijf met één taxi en één chauffeur. Ter zitting heeft verweerder niet inzichtelijk gemaakt waarom de procuratiehouder bij een eenmanstaxibedrijf als dat van appellant, gezien de aard en grootte van dit bedrijf, minimaal 20 uur per week beschikbaar moet zijn voor het leidinggeven aan het vervoer van dat bedrijf en niet met minder uren zou kunnen worden volstaan.
9. Gelet op het voorgaande heeft verweerder het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. Het beroep is gegrond en het College vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Het College stelt hiervoor een termijn van zes weken.
10. Het College veroordeelt verweerder in de door appellant gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,-- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,-- aan appellant te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 980,.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.A.B. van Dorst-Tatomir, mr. S.C. Stuldreher en mr. B. Hessel, in aanwezigheid van mr. M.B.L. van der Weele, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 december 2015.
w.g. H.A.B. van Dorst-Tatomir w.g. M.B.L. van der Weele