In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 31 december 2015, staat de weigering van een taxivergunning centraal. De appellant, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. S. Thelosen, had een aanvraag ingediend voor een vergunning voor taxivervoer op basis van de Wet personenvervoer 2000. De minister van Infrastructuur en Milieu, verweerder, heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de appellant niet voldeed aan de eis van vakbekwaamheid. De vakbekwaamheid zou volgens de aanvraag moeten worden ingebracht door de procuratiehouder, maar verweerder betwistte dat deze procuratiehouder daadwerkelijk en permanent leiding gaf aan het vervoer.
De appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van de minister, die het bezwaar ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 30 september 2015 heeft de procuratiehouder van de appellant, die ook in loondienst werkt, zijn beschikbaarheid toegelicht. Verweerder stelde dat de combinatie van werkzaamheden niet haalbaar zou zijn, maar het College oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de procuratiehouder niet in staat zou zijn om beide functies te combineren, vooral gezien de beperkte omvang van het taxibedrijf.
Het College heeft uiteindelijk geoordeeld dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was en heeft het beroep gegrond verklaard. Het College heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van de appellant zijn vastgesteld op € 980,--. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de eisen van vakbekwaamheid en de rol van de procuratiehouder in het proces van vergunningverlening.