ECLI:NL:CBB:2015:440

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
29 december 2015
Publicatiedatum
18 januari 2016
Zaaknummer
12/367
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor overschrijding redelijke termijn en kosten GPS-meting in bezwaar

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 29 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de staatssecretaris van Economische Zaken. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van zijn bedrijfstoeslag voor het jaar 2011, die was vastgesteld op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. Het primaire besluit, genomen op 26 januari 2012, had de bedrijfstoeslag vastgesteld, maar het bezwaar van de appellant werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 13 maart 2012. De appellant heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij ook verzocht om vergoeding van de kosten die hij had gemaakt voor een GPS-meting en rechtsbijstand.

Tijdens de zitting op 1 december 2015 heeft het College overwogen dat de appellant recht had op vergoeding van de kosten van de GPS-meting, omdat deze kosten redelijkerwijs waren gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar. Het College heeft vastgesteld dat de kosten van de GPS-meting, die € 593,18 bedroegen, volledig voor vergoeding in aanmerking kwamen. De beroepsgrond van de appellant met betrekking tot de vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand door GIBO werd echter afgewezen, omdat GIBO niet was opgetreden namens de appellant in de bezwaarprocedure.

Daarnaast heeft de appellant verzocht om schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. Het College heeft vastgesteld dat de termijn van drie jaar voor de bezwaar- en beroepsfase was overschreden met bijna een jaar, en heeft geoordeeld dat de overschrijding volledig aan het College kon worden toegerekend. De appellant heeft recht op een schadevergoeding van € 1.000,-- voor deze overschrijding. Het College heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het geen vergoeding voor de GPS-meting toekende en heeft de staatssecretaris van Economische Zaken veroordeeld tot betaling van de kosten en schadevergoeding aan de appellant.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 12/367
5101

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 december 2015 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant

(gemachtigde: mr. B. Timmermans),
en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigden: mr. M.A.G. van Leeuwen en mr. C. Cromheeke).

Procesverloop

Bij besluit van 26 januari 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de bedrijfstoeslag van appellant voor het jaar 2011 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (de Regeling) vastgesteld.
Bij besluit van 13 maart 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Appellant heeft voor 2011 om uitbetaling van zijn toeslagrechten verzocht en hiervoor 20 percelen met een totale oppervlakte van 45.16 ha opgegeven. Bij het primaire besluit heeft verweerder de bedrijfstoeslag vastgesteld, waarbij de toeslagrechten van appellant volledig zijn uitbetaald. Hierbij is verweerder uitgegaan van 37,98 toeslagrechten en een door appellant bijgestelde opgaaf van 44.14 ha. Bij het bestreden besluit heeft verweerder appellants bezwaar hiertegen ongegrond verklaard en diens verzoek om vergoeding van de ten behoeve van de bezwaarprocedure gemaakte kosten afgewezen. Het betreft de kosten voor rechtsbijstand door GIBO Accountants en Adviseurs (GIBO) en van de door appellant overgelegde GPS-meting.
2.1
In procedures met betrekking tot de vaststelling van de oppervlaktes van percelen landbouwgrond neemt het College geen procesbelang aan indien het totale beschikbare bedrag aan bedrijfstoeslag is uitgekeerd. Het College verwijst hiervoor naar zijn uitspraak van
26 september 2012 (ECLI:NL:CBB:2012:BY0527).
2.2
Verweerder heeft betoogd dat het beroep van appellant niet-ontvankelijk is met verwijzing naar laatstgenoemde uitspraak.
2.3
In de onderhavige procedure bestaat naar het oordeel van het College echter aanleiding om wel procesbelang aan te nemen. Volgens vaste jurisprudentie (ECLI:NL:CRVB:BH9365 en ECLI:NL:RVS:2010:BN4281) bestaat procesbelang bij een beroep voor zover dat is gericht tegen het niet vergoeden van de in de bezwaarfase gemaakte kosten. Het College stelt in dit verband vast dat het beroep van appellant mede is gericht tegen de afwijzing van het verzoek om vergoeding van dergelijke kosten. Het College acht het beroep daarom ontvankelijk en overweegt verder als volgt.
3. Het College stelt vast dat appellants toeslagrechten volledig zijn uitbetaald bij het primaire besluit en dat een vergroting van de door verweerder geconstateerde oppervlakte aan de hoogte van de bedrijfstoeslag niets kan toevoegen. Hierin ziet het College aanleiding de beroepsgronden van appellant – die ertoe strekken dat verweerder de aanvraag ten onrechte heeft gewijzigd en dat hij dient uit te gaan van de oppervlaktes in het in opdracht van appellant opgestelde GPS-rapport – niet inhoudelijk te beoordelen. De toekomstige belangen die appellant heeft gesteld – te weten zijn belang bij een grotere oppervlakte ten behoeve van zijn mestboekhouding – leiden niet tot een ander oordeel. De vaststelling van de geconstateerde oppervlakte landbouwgrond en de overschrijding van de daaraan gekoppelde gebruiksnormen in het kader van de meststoffenwetgeving kan met een apart besluit worden aangevochten.
4.1
Over de beroepsgrond van appellant dat verweerder de kosten van de GPS-meting ten onrechte niet heeft vergoed bij het bestreden besluit, oordeelt het College als volgt.
4.2
Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) komen kosten voor vergoeding in aanmerking voor zover de belanghebbenden deze kosten in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs hebben moeten maken.
4.3
Verweerder heeft ter zitting erkend dat de resultaten van de door appellant in het geding gebrachte GPS-meting bij de heroverweging van het primaire besluit zijn betrokken. Daarmee houdt deze GPS-meting een voldoende nauw verband met het bezwaar voor het oordeel dat appellant deze kosten redelijkerwijs heeft gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb.
4.4
Zoals het College heeft geoordeeld in een eerdere uitspraak (ECLI:NL:CBB:2013:CA1014) is € 60,-- per uur in beginsel een redelijk tarief voor de vergoeding van de kosten van een GPS-meting. Bij gebreke van een urenspecificatie – zoals in dit geval – wordt een vergoeding van € 15,-- per hectare gehanteerd, waarbij de aanname is dat per uur 4 hectare kan worden gemeten. Voor deze GPS-meting is een tarief van € 14,-- per hectare voor 42.37 hectares in rekening gebracht, hetgeen resulteert in een nettobedrag van
€ 593,18. Dit betekent dat deze kosten, nu deze vallen binnen het genoemde tarief, volledig voor vergoeding in aanmerking komen. Deze beroepsgrond slaagt.
5. De beroepsgrond van appellant dat verweerder de door appellant gevraagde vergoeding van kosten voor rechtsbijstand door GIBO ten onrechte niet heeft vergoed bij het bestreden besluit faalt. Het College stelt vast dat GIBO voor dit toeslagjaar niet is opgetreden namens appellant in de bezwaarprocedure en in zoverre dus geen rechtsbijstand heeft verleend. Verweerder heeft daarom terecht beslist dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
6.1
Ter zitting heeft appellant verzocht om vergoeding van schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Het College overweegt dat het hier gaat om een niet-punitieve procedure die volgt op een primair besluit dat is bekend gemaakt vóór 1 februari 2014. Gelet op vaste jurisprudentie (ECLI: NL:RVS:2014:188) geldt in dat geval als uitgangspunt dat de bezwaar- en beroepsfase tezamen niet langer mogen duren dan drie jaar. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste één jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste twee jaar duren. Dit, behoudens factoren die onder omstandigheden aanleiding kunnen geven overschrijding van deze behandelingsduren gerechtvaardigd te achten. Het voorgaande betekent dat appellants stelling dat hier een redelijke termijn van twee jaar dient te worden gehanteerd onjuist is.
6.2
Het bezwaar van appellant dateert van 15 februari 2012. Het College stelt vast dat ten tijde van deze uitspraak op 29 december 2015 de hiervoor bedoelde termijn van drie jaar met bijna een jaar is overschreden. Van factoren die onder omstandigheden aanleiding kunnen geven overschrijding van de behandelingsduur gerechtvaardigd te achten is geen sprake.
6.3
Uitgaande van een tarief van € 500,-- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, brengt dit mee dat recht bestaat op € 1.000,-- schadevergoeding.
6.4
Het College stelt tot slot vast dat de overschrijding volledig is toe te rekenen aan het College, nu de behandeling van het bezwaar minder dan een jaar in beslag heeft genomen, terwijl de behandeling van het beroep meer dan twee jaar heeft geduurd.
6.5
Het College zal daarom op de voet van artikel 8:73 van de Awb de minister van Veiligheid en Justitie veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.000,-- aan appellant.
7. Gelet op hetgeen is overwogen onder 4.4, is het beroep gegrond. Het College vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb voor zover daarbij geen vergoeding is toegekend voor de in opdracht van appellant verrichte GPS-meting. Het College bepaalt dat de uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit. Het College ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat verweerder de kosten van het GPS-rapport tot een bedrag van € 593,18 vergoedt.
8. Het College veroordeelt verweerder in de door appellant gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Besluit) vast op € 1.034,24. Het gaat hierbij om € 980,-- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (op basis van 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,-- en een wegingsfactor 1) en
€ 54,24 voor de reiskosten van appellant naar de zitting van het College op basis van openbaar vervoer (retour [plaats] - Den Haag).

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij geen vergoeding is toegekend voor de kosten van de namens appellant verrichte GPS-meting;
  • stelt deze kosten vast op € 593,18 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 156,-- aan appellant te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellant tot een bedrag van
€ 1.034,24;
- veroordeelt de minister van Veiligheid en Justitie om aan appellant een vergoeding voor immateriële schade van € 1.000,00 te betalen;
- wijst af hetgeen appellant meer of anders heeft gevorderd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp in aanwezigheid van mr. C.M. Leliveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 december 2015.
w.g. A. Venekamp w.g. C.M. Leliveld