ECLI:NL:CBB:2015:406

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
18 december 2015
Publicatiedatum
18 december 2015
Zaaknummer
15/918
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van het besluit tot herroeping van de toelating van het gewasbeschermingsmiddel Potatoprid wegens risico's voor bijen

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 18 december 2015 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van Adama Registrations B.V. (verzoekster) tegen het besluit van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) om de toelating van het gewasbeschermingsmiddel Potatoprid te herroepen. De herroeping was gebaseerd op nieuw wetenschappelijk inzicht dat aardappelbloemen aantrekkelijk zijn voor bijen, wat risico's met zich meebrengt voor de bijenpopulatie. Verzoekster stelde dat verweerder buiten de grondslag van het bezwaar was getreden en dat de herroeping in strijd was met artikel 44 van Verordening 1107/2009. De voorzieningenrechter oordeelde dat verweerder terecht had besloten de toelating van Potatoprid te herroepen, gezien de mogelijke risico's voor bijen. De voorzieningenrechter benadrukte dat de herroeping van de toelating met werking voor de toekomst was en dat verzoekster niet in haar belangen was geschaad. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en de voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 15/918
32200
uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 december 2015 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

Adama Registrations B.V. (Adama), te Eindhoven, verzoekster

(gemachtigde: mr. E. Broeren),
en
College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden(Ctgb), verweerder
(gemachtigde: mr. D.S.P. Roelands-Fransen).
Als derde-partijen hebben aan de zitting deelgenomen:

Stichting Natuur en Milieu, te Amsterdam (Natuur en Milieu)

(gemachtigde mr. drs J. Rutteman)
Stichting de Bijenstichting,te Kolhorn (de Bijenstichting)
(gemachtigde: mr. L.J. Smale)

Procesverloop

Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaar van 25 november 2015 voor zover verweerder daarmee de toelating van het gewasbeschermingsmiddel Potatoprid met ingang van 1 januari 2016 heeft herroepen (bestreden besluit). Zij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om dit besluit te schorsen totdat op het beroep zal zijn beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2015. Dat onderzoek is geschorst, teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere op de zaak betrekking hebbende stukken alsmede een vertaling van de door Asger Søgaard Jørgensen in het Deens geschreven artikelen ‘Fødegrundlaget i by og på landet’, ‘Kartoffelpollen - godt eller skidt?’ en ‘Giftig honning og pollen’ in het Deense rapport met de titel Forsøgsrapport 2013 (Deense rapport) in het geding te brengen. Deze artikelen, die zonder vertaling door geen van de aanwezigen ter zitting konden worden gelezen, vormen de feitelijke grondslag van het standpunt van verweerder, als vermeld in het bestreden besluit, dat de bloemen van aardappelplanten aantrekkelijk voor bijen (bij-aantrekkelijk) zijn.
Verweerder heeft de gevraagde vertaling en de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden en ten aanzien van een aantal nader aangeduide gedingstukken verzocht om beperking van de kennisneming als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op 14 december 2015 heeft het College beslist dat beperking van de kennisneming deels gerechtvaardigd is.
Het onderzoek is ter zitting van 15 december 2015 hervat. De gemachtigden van partijen zijn verschenen. Namens verzoekster zijn verder nog verschenen F. Heuts en M. Hoogendoorn. Namens verweerder zijn nog verschenen mr. L.J.A. Hogendoorn en dr. E. Mcvey.

Overwegingen

1.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2.
Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het bestreden besluit is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in de bodemprocedure.
1.3.
Verzoekster heeft als houdster van de toelating van Potatoprid (toelatinghouder) een voldoende mate van spoedeisend belang om tot inhoudelijke beoordeling van de betrokken belangen over te gaan.
1.4.
Een onderzoek in de voorzieningenprocedure is naar zijn aard beperkt en leent zich niet voor een integrale beoordeling van de rechtmatigheid van het complexe bestreden besluit. Voor het treffen van een voorlopige voorziening zou aanleiding kunnen zijn indien ook zonder diepgaand onderzoek ernstig betwijfeld moet worden dat het bestreden besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven.
2. De voorzieningenrechter gaat uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
2.1.1.
Verweerder heeft met een besluit van 10 januari 2014 (primair besluit) een toelating verleend voor het gewasbeschermingsmiddel Potatoprid. Dit is een insectenbestrijdingsmiddel dat wordt gebruikt in de teelt van pootaardappelen. Verweerder heeft met het oog op mogelijke risico’s bij de toelating als voorschrift opgenomen: ‘In verband met het risico voor bijen mogen na gebruik van Potatoprid in de teelt van pootaardappelen binnen een periode van 11 maanden gerekend vanaf toediening van het middel geen voor bijen aantrekkelijke gewassen worden gezaaid of geplant’ Tegen dit besluit is, voor zover thans van belang, bezwaar gemaakt door Natuur en Milieu.
2.1.2.
Verweerder heeft met een besluit van 5 december 2014 (primair besluit) de toelating van Potatoprid in die zin gewijzigd dat aan de hiervoor onder 2.1.1 vermelde restrictiezin is toegevoegd: ‘met uitzondering van de groenbemesters bladrammenas en gele mosterd, mits bloei voorkomen wordt door tijdig afmaaien of onderwerken’. Tegen de aanpassing van de restrictiezin is bezwaar gemaakt door de Bijenstichting.
2.1.3.
Verweerder heeft tijdens de bezwaarprocedure zijn aanvankelijke standpunt dat de toelating van Potatoprid in stand kan blijven, als verdedigd in zijn verweerschrift van 29 mei 2015, gewijzigd in het standpunt dat de toelating van Potatoprid moet worden herroepen wegens mogelijke risico’s voor bijen. Verzoekster is hiervan op 11 augustus 2015 door verweerder op de hoogte gesteld.
2.1.4.
Verweerder heeft met het bestreden besluit, voor zover thans van belang, beslist om de primaire besluiten tot (gewijzigde) toelating van Potatoprid te herroepen en in te trekken. Daarbij is bepaald dat het bestreden besluit op 1 januari 2016 in werking zal treden.
3. Verzoekster heeft in de voorzieningenprocedure het volgende aangevoerd.
3.2.1
Volgens verzoekster is verweerder buiten de grondslag van het bezwaar getreden. Geen van de bezwaarmakers heeft iets aangevoerd over de bij-aantrekkelijkheid van aardappelplanten die uiteindelijk heeft geleid tot herroeping van de toelating. Verweerder mocht daarom voor de beëindiging van de toelating geen gebruik maken van de heroverweging in de bezwaarprocedure, maar had toepassing moeten geven aan artikel 44 van Verordening 1107/2009 dat ziet op de intrekking of wijziging van een toelating.
3.2.2.
Volgens verzoekster is zij in haar recht op verdediging geschaad doordat verweerder in de laatste fase van de bezwaarprocedure een gewijzigd standpunt heeft ingenomen. Verzoekster is daardoor overvallen en heeft zich niet kunnen verweren. Een toelatinghouder mag in een bezwaarprocedure over een toelating geen andere gegevens indienen dan die ten grondslag zijn gelegd aan de toelating. Verder is het standpunt van verweerder over de in geding zijnde toelating gewijzigd naar aanleiding van een onderwerp, de bij-aantrekkelijkheid van aardappelplanten, waarover niemand in de industrie nog een studie heeft kunnen maken. Verzoekster heeft daarom vóór de uiteindelijk op 30 september 2015 gehouden hoorzitting niet de nodige gegevens kunnen verzamelen ter onderbouwing van haar standpunt dat het gebruik van Potatoprid geen onaanvaardbare risico’s met zich meebrengt voor honingbijen. Wel heeft zij van Bayer Crop Science AG (Bayer) een zogenoemd verwijzingsrecht naar studies van Bayer over hommels verworven, waarvan zij de precieze inhoud niet kent maar die haar standpunt ondersteunen en waarvan verweerder kennis kan nemen. Volgens verzoekster zou zij voorafgaand aan de beëindiging van de toelating in de gelegenheid gesteld moeten worden om de gegevens te verzamelen waarover zij eerder niet hoefde te beschikken. Zij is, mits en zolang zij nog over de toelating van Potatoprid beschikt, bereid om die gegevens alsnog, bijvoorbeeld door middel van veldstudie, te verkrijgen en aan verweerder te verstrekken. Zij zal daar naar haar schatting een periode van twee jaar voor nodig hebben.
3.2.3.
Tenslotte betoogt verzoekster dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat aan het gebruik van Potatoprid onaanvaardbare risico’s voor bijen kleven. In dat verband wijst verzoekster er op dat de Deense toelatingsautoriteit (Danish Environmental Protection Agency, DEPA) in hetzelfde Deense onderzoek geen aanleiding heeft gezien om de toepassing van middelen met imidacloprid op de aardappelplanten te verbieden. Ook wijst verzoekster erop dat het standpunt dat bijen stuifmeel halen uit aardappelplanten slechts van één persoon afkomstig lijkt te zijn, te weten de auteur van de artikelen uit het Deense rapport waarop verweerder zich beroept.
3.3.
Verweerder heeft, samengevat, aangevoerd dat aardappel in het verleden niet is gezien als een aantrekkelijk gewas voor honingbijen, dat recent bekend is geworden dat honingbijen wél kunnen foerageren op aardappelbloemen en dat daarmee is vastgesteld dat aardappels een relevante blootstellingsroute vormen. De combinatie van de bij-aantrekkelijkheid van de aardappel, de toxiciteit en de dosering van het middel Potatoprid heeft ertoe geleid dat de toelating in bezwaar is herroepen. De enkele omstandigheid dat een duidelijk verband
tussen de aardappelteelt en uitwintering van bijen tot op heden ontbreekt, vormt geen rechtvaardiging om een toelating te laten voortbestaan. Op basis van de voorhanden gegevens kan niet langer worden geconcludeerd dat Potatoprid toelaatbaar is.
3.4.
Natuur en Milieu heeft, samengevat, aangevoerd dat zodra een gewas bij-aantrekkelijk is, er een vermoeden ontstaat van de onaanvaardbaarheid van het gebruik voor dat gewas van middelen op basis van imidacloprid, waarvan het tegendeel moet worden aangetoond. Dat is het systeem van de geldende regelgeving. De aardappelplant blijkt bij-aantrekkelijk te zijn. Dat is door verzoekster niet betwist. Volgens de gebruiksvoorschriften mogen na gebruik van Potatoprid geen voor bijen aantrekkelijke gewassen worden gezaaid of geplant. Dat geldt dus ook voor de aardappelbloem. In Nederland worden op grote schaal aardappels geteeld. Het is daarom aannemelijk dat bijen via aardappelplanten worden blootgesteld aan imidacloprid. Potatoprid voldoet niet meer aan het eerdere toxicologische oordeel dat het gebruik daarvan geen onaanvaardbare risico’s voor bijen met zich meebrengt. Verweerder is daarom op grond van Verordening 485/2013 gehouden de primaire besluiten tot toelating van Potatoprid te herzien en in te trekken.
3.5.
De Bijenstichting heeft, samengevat, aangevoerd dat ook uit de door haar in het geding gebrachte openbare literatuur blijkt dat de aardappelplant een bij-aantrekkelijk gewas is en dat nadere studies nodig zijn naar de risico’s voor bijen en hommels van het middel Potatoprid. De toelating van Potatoprid is volgens de Bijenstichting terecht herroepen. Verzoekster zal, indien zij dat middel op de markt wil houden, voor dat middel een nieuwe aanvraag moeten indienen. De beoordeling daarvan kan wel een paar jaar duren. Bij die beoordeling zal ook rekening moeten worden gehouden met synergetische effecten.
4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.1.
De Bijenstichting geeft, anders dan verzoekster en Natuur en Milieu, geen toestemming aan de voorzieningenrechter gegeven om mede op grond van de stukken waarvan de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is geacht, uitspraak te doen. Zonder kennis te hebben genomen van die stukken overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
4.2.
Imidacloprid is als werkzame stof goedgekeurd krachtens Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (Verordening 1107/2009). Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 485/2013 van de Commissie van 24 mei 2013 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 is de goedkeuring van de onder meer imidacloprid aangescherpt vanwege het hoge risico voor bijen. Sindsdien is er bij verweerder bij de (her)beoordeling van de toelating van middelen met imidacloprid extra aandacht voor de effecten op de gezondheid van bijen en hommels. Indien nodig worden bij een toelating van een middel met imidacloprid in aanvullende gebruiksrestricties beperkingen voorgeschreven voor het zaaien of planten van voor bijen aantrekkelijke gewassen na gebruik in voorgaande teelten. Gewassen die vóór de bloei worden geoogst, worden niet geacht aantrekkelijk te zijn voor bijen.
4.3.
De voorzieningenrechter begrijpt het bestreden besluit aldus dat de toelating van Potatoprid met werking voor de toekomst is herroepen. Hoewel de Awb niets bepaalt over een dergelijke vorm van herroeping, is verzoekster hierdoor niet in haar belangen geschaad.
4.4.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder niet buiten de grondslag van het bezwaar is getreden, ook als geen van de bezwaarmakers iets heeft aangevoerd over de bij-aantrekkelijkheid van aardappelplanten. Artikel 7:11 van de Awb bepaalt namelijk dat indien het bezwaar ontvankelijk is, op de grondslag daarvan een heroverweging van het primaire besluit plaats vindt. De heroverweging vindt plaats ‘op grondslag’ van het bezwaar. Vanzelfsprekend behoort het bestuursorgaan daarbij in ieder geval aandacht te schenken aan de inhoud van het bezwaarschrift, maar het behoort tevens na te gaan of er andere feiten of omstandigheden bekend zijn die tot een wijziging ten gunste van de indiener van het bezwaarschrift nopen. Heroverwegen is meer dan reageren op de bezwaargronden (Kamerstukken II, 1988-1989, 21221, nr 3, blz 154). Omdat het een vorm van besluitvorming is, moet het bestuursorgaan het besluit in alle facetten opnieuw overdenken, ook die besliscomponenten waar de bezwaargronden niet op zien. Zie in dit verband ook de volgende uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: ECLI:NL:RVS:2004:AR7569 en ECLI:NL:RVS:2007:BA4141.
4.4.2.
Natuur en Milieu heeft zich in bezwaar gekeerd tegen het besluit tot toelating van Potatoprid. De Bijenstichting heeft zich in bezwaar gekeerd tegen het besluit tot uitbreiding van de toelating van Potatoprid. Deze bezwaren stellen verweerder voor de vraag of het primaire besluit waartegen dat bezwaar is gericht onveranderd kan blijven bestaan. Daarbij moet verweerder - naar de stand van zaken op het moment dat het besluit op bezwaar wordt genomen - zowel de rechtmatigheid van dat primaire besluit in ogenschouw nemen als zich de vraag stellen of herroeping ervan beleidsmatig wenselijk is. Hierbij doet het er niet toe of de bezwaargronden hout snijden.
4.4.3.
Voor zover verzoeksters betoog er toe strekt dat artikel 44 van Verordening 1107/2009 verhindert dat het bezwaar leidt tot de herroeping van het door Natuur en Milieu aangevochten toelatingsbesluit, stuit dat af op artikel 7:11, tweede lid, van de Awb. Dat artikellid geeft aan wat er moet gebeuren indien de heroverweging tot de conclusie leidt dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Het bestreden besluit wordt dan herroepen, eventueel gedeeltelijk indien het bezwaar slechts tegen een deel van het besluit gegrond wordt bevonden. Op die manier wordt Natuur en Milieu, zonder strijd met artikel 44 van Verordening 1107/2009, een effectief rechtsmiddel geboden om op te komen tegen een haar onwelgevallig toelatingsbesluit. Van een dergelijk effectief rechtsmiddel zou geen sprake zijn als aan verzoekster, als waarom door haar is verzocht, een termijn van twee jaar zou worden geboden om nader onderzoek te doen naar het door haar gestelde ontbreken van onaanvaardbare risico’s voor bijen van het gebruik van het middel Potatoprid.
4.5.
Resteert het standpunt van verzoekster dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat aan het gebruik van Potatoprid onaanvaardbare risico’s voor bijen kleven. De voorzieningenprocedure leent zich er niet voor om het geschil over deze vraag volledig te doorgronden en definitief te beslechten. De voorzieningenrechter zal zich daarom beperken tot de vraag of uit de beschikbare gegevens blijkt dat zodanige risico’s voor bijen en hommels zijn verbonden aan het gebruik van Potatoprid dat voorlopig moet worden geoordeeld dat de intrekking van de toelating gerechtvaardigd is.
4.6.
De voorzieningenrechter beantwoordt de hiervoor onder 4.5 vermelde vraag bevestigend en verwijst in dit verband met name naar de door verweerder in het geding gebrachte vertaling uit het Deense rapport. Dit rapport bevat een onderzoeksverslag van het project ‘Biernes fedegrundlag in 2013’ (De voedingsbasis van bijen in 2013) waarin in de jaren 2011 tot 2013 in Denemarken op basis van monsters uit bijenstallen is onderzocht welke planten in het Deense landschap de bijen voorzien van stuifmeel. In de Nederlandse vertaling van dat rapport is het volgende vermeld:
‘Het project laat zien dat de bijen in de maand augustus stuifmeel van aardappelen hebben verzameld. De bijenstallen liggen stuk voor stuk in landbouwgebieden waar naar het zich laat aanzien onvoldoende alternatieve drachtbronnen aanwezig waren. Er is in de loop van de drie jaar stuifmeel gevonden van Solanum in 17 monsters. In de negen monsters uit 2011 werd voor het stuifmeel alleen het Solanum-type vastgesteld (nachtschadefamilie), terwijl voor het stuifmeel in zowel 2012 als 2013 het type Solanum tuberosum werd vastgesteld, oftewel aardappel. In 2013 werd er op Bornholm, Lolland en in Senderiylland sporadisch stuifmeel aangetroffen van de nachtschadefamilie in zes monsters. Maar in stuifmeelmonsters van GI. Tender Amts BF werd op 7 augustus 2011 62% stuifmeel van Solanum gevonden, 19% van witte klaver en 12% van de viooltjesfamilie (akkerviooltje of viooltjes). Op 17 augustus werd bij dezelfde bijenstal 78% stuifmeel verzameld van witte klaver, 13% van het Solanum-type en 13% struikheide. Bij de laatste monsterneming bij dezelfde bijenstal (datum ontbreekt) werd er 25% witte klaver ingezameld,19% Solanum, 18% duizendblad-type en 15% rode klaver. 2012 Bij de bijenstal op Lolland werd er op 12 augustus sporadisch stuifmeel gevonden van het aardappeltype, terwijl er op 3 september sprake was van 67% radijs-type, 11 % klaver en 9% aardappel-type.’
In het rapport is verder te lezen dat de resultaten op internationaal niveau zijn gepresenteerd aan onderzoekers en dat de Deense onderzoekers op zoek zijn gegaan in de literatuur en op internet, naar informatie waaruit blijkt dat eerder is geconstateerd dat bijen stuifmeel van aardappelen kunnen verzamelen en dat zij die niet hebben kunnen vinden.
4.7.
De voorzieningenrechter acht de inhoud van voormeld Deens rapport een voldoende feitelijke grondslag voor het standpunt van verweerder dat aardappelplanten aantrekkelijk zijn voor bijen. Tussen partijen staat vast dat dit in de wetenschap niet eerder was bevestigd en dat er geen wetenschappelijke gegevens beschikbaar zijn waaruit blijkt dat desondanks geen risico bestaat op de besmetting met imidacloprid voor bijen langs deze route. De voorzieningenrechter stelt vast dat dit standpunt van partijen strookt met de overige beschikbare gegevens in het procesdossier. Dr. E. McVey, wetenschapper bij verweerder, heeft ter zitting toegelicht dat het Deense onderzoek tot een onverwacht resultaat heeft geleid. In de wetenschap was niet bekend en werd niet verwacht dat honingbijen stuifmeel kunnen verzamelen in bloemen van de aardappel. Vanwege de bouw van de bloem van de aardappelplant is voor de bestuiving bepaald gedrag nodig, de zogenaamde buzz-bestuiving, waarvan eerder enkel bekend was dat hommels en wilde bijen dat gedrag vertonen. Het is verrassend dat de Deense studie nu aantoont dat honingbijen op aanzienlijke schaal stuifmeel kunnen halen uit aardappelbloemen.
4.8.
Anders dan verzoekster meent hoeft verweerder zich niet te laten leiden door de omstandigheid dat DEPA in het Deense onderzoek geen aanleiding heeft gezien de toepassing van het imidacloprid houdende middel Amigo 350 FS op aardappelplanten te verbieden. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband kortheidshalve naar wat daarover in het bestreden besluit onder 5.3 is vermeld. DEPA is van oordeel dat, hoewel nu blijkt dat bijen in relatief hoge mate kunnen foerageren op aardappelpollen, deze pollen geen relevante voedselbron vormen, omdat er als regel alternatieve voedselbronnen bestaan waaraan de bijen de voorkeur zullen geven. Deze redenering kan volgens verweerder niet als argument worden gebruikt in de Nederlandse situatie, waar een (in dit verband) te groot deel van de grond voor landbouw wordt gebruikt. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om verweerder in dat standpunt niet te volgen.
4.9.
De inhoud van het Deense rapport rechtvaardigt dat verweerder van verzoekster verlangt om aan te tonen dat, ondanks dat is gebleken dat bijen stuifmeel kunnen verzamelen uit aardappelbloemen, er geen onacceptabel risico is dat giftige stoffen als imidacloprid in bijen terecht komen. Tussen partijen staat vast dat een dergelijk bewijs er niet is.
4.10.
In artikel 8:29 van de Awb is niet voorzien in een bijzondere regeling voor gedingen, waarbij meer dan twee partijen zijn betrokken. De voorzieningenrechter ziet zich in deze zaak voor de vraag gesteld of de weigering van de Bijenstichting om toestemming te geven, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb, tot gevolg dient te hebben dat hij zonder kennis te hebben genomen van de stukken waarvan de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is geacht, uitspraak doet, terwijl de andere partijen de voorzieningenrechter wel toestemming hebben gegeven om van die stukken kennis te nemen. Onder die stukken bevinden zich ook de studies van Bayer waarvoor verzoekster een verwijzingsrecht heeft verworven en waarnaar zij ter ondersteuning van haar standpunt heeft verwezen. In dit uitzonderlijke geval heeft de voorzieningenrechter aanleiding gezien om, nadat hij tot het hiervoor in 4.9 weergegeven oordeel was gekomen, alsnog kennis te nemen van die stukken. In de inhoud daarvan ziet de voorzieningenrechter evenwel geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan hiervoor is overwogen. Het door verzoekster te leveren bewijs, als hiervoor onder 4.9 vermeld, wordt ook niet geleverd door de studies waarvoor zij van Bayer een verwijzingsrecht heeft verworven.
4.11.
De voorzieningenrechter is op grond van al het vorenstaande van oordeel dat de bij-aantrekkelijkheid van aardappelplanten een nieuw gegeven is waarmee verweerder bij de primaire besluiten geen rekening heeft kunnen houden en bij het bestreden besluit rekening heeft moeten houden. Hoewel nog geen onderzoeksresultaten bekend zijn van studies naar de exacte risico’s voor (honing)bijen van stuifmeel van aardappelen waarbij de pootaardappelen zijn behandeld met een gewasbeschermingsmiddel met de werkzame stof imidacloprid, heeft verweerder naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in bezwaar terecht beslist dat de toelating van Potatoprid wegens mogelijke risico’s voor bijen moet worden herroepen. Dit besluit strookt met Verordening 485/2013 en, als waarop door Natuur en Milieu is gewezen, met de gebruiksvoorschriften van Potatoprid. Gelet hierop en hetgeen hiervoor onder 1.4 is vermeld, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat ernstig betwijfeld moet worden dat het bestreden besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven.
4.12.
De conclusie is dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening moet worden afgewezen.
5 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van mr. J.W.E. Pinckaers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 december 2015.
w.g. R.C. Stam w.g. J.W.E. Pinckaers