ECLI:NL:CBB:2015:391

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
17 november 2015
Publicatiedatum
7 december 2015
Zaaknummer
15/738
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.R. Winter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering wederinvoer van diepgevroren rundvlees uit Egypte

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 17 november 2015 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van de bedrijven Blue Water Shipping B.V. en Ekro B.V. De zaak betreft de weigering van de wederinvoer van twee containers met diepgevroren rundvlees van Nederlandse oorsprong, die vanuit Egypte naar Nederland teruggebracht moesten worden. De staatssecretaris van Economische Zaken had eerder besloten de wederinvoer te weigeren omdat niet voldaan zou zijn aan de eisen voor wederinvoer, waaronder het ontbreken van een non-manipulatieverklaring. De verzoeksters maakten bezwaar tegen deze besluiten en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat beide verzoeksters ontvankelijk zijn in hun verzoek. Blue Water Shipping, als douane-expediteur, heeft belang bij de besluiten omdat deze tot haar zijn gericht. Ekro, als importeur, heeft ook een eigen belang bij de besluiten. De primaire besluiten van de staatssecretaris betroffen de weigering van de invoer van de partijen rundvlees, die eerder waren geweigerd door de NVWA. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de verzoeksters niet konden aantonen dat de documenten die zij hadden overgelegd voldoende waren om de weigering te onderbouwen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris terecht had geweigerd de partijen rundvlees in te voeren, omdat de vereiste documenten ontbraken.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen sprake was van onverwijlde spoed die het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigde. De uitspraak benadrukt het belang van naleving van de veterinaire controles en de vereisten voor de invoer van producten van dierlijke oorsprong.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 15/738
uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 november 2015 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen

Blue Water Shipping B.V. (Blue Water Shipping) te Barendrecht en

Ekro B.V.(Ekro) te Apeldoorn, verzoeksters
(gemachtigde: mr. ing. B.J.B. Boersma),
en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. W.L.C. Rijk).

Procesverloop

Bij besluiten van 18 september 2015 (primaire besluiten) heeft verweerder de wederinvoer in de Europese Unie (EU) vanuit Egypte van twee containers met diepgevroren rundvlees zonder been, bestemd voor menselijke consumptie, geweigerd.
Verzoeksters hebben tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt. Zij hebben tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft, desgevraagd, twee maal een schriftelijke reactie op dat verzoek gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2015. De gemachtigden van partijen zijn verschenen. Verder zijn namens verzoeksters nog verschenen P.J. Beltman, werkzaam bij Ekro, en T. Jonker. Namens verweerder is verder nog verschenen drs. R. van Rooij, inspecteur en dierenarts bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Overwegingen

1.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2.
Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van de primaire besluiten, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.
1.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat beide verzoeksters ontvankelijk zijn in hun verzoek. Blue Water Shipping die, als douane-expediteur, in opdracht van Ekro, handelingen heeft verricht ten behoeve van de terugkomst en het - ter menselijke consumptie - in het vrije verkeer brengen van de in geding zijnde partijen, ontleent zijn belang bij de primaire besluiten aan het feit dat die besluiten tot haar zijn gericht. Ekro, aan wie de besluiten niet zijn geadresseerd, heeft als importeur van de in de besluiten vermelde partijen een eigen belang dat rechtstreeks bij die besluiten is betrokken. Beide verzoeksters worden immers op grond van artikel 2, tweede lid, aanhef en onder e, van de Richtlijn 97/78/EG van de Raad van 18 december 1997 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten die uit derde landen in de gemeenschap worden binnengebracht
(de Richtlijn) als ‘belanghebbende bij de lading’ aangemerkt voor wiens rekening ingevolge artikel 17, vijfde lid, van de Richtlijn en artikel 5.3, eerste lid, van de Regeling veterinairrechtelijke voorschriften handel dierlijke producten (Regeling), de uit de primaire besluiten voortvloeiende kosten van opslag en eventuele terugzending of vernietiging van de partijen komen. Gelet hierop worden beide verzoeksters aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.4.
De primaire besluiten betreffen het opnieuw weigeren van de door verzoeksters gewenste invoer in de EU van partijen rundvlees. De eerdere weigeringsbesluiten zijn door de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam (voorzieningenrechter van de rechtbank) bij uitspraak van 14 september 2015 voor bepaalde tijd geschorst. Deze besluiten zijn vervolgens ingetrokken en vervangen door de primaire besluiten. Mede geplaatst tegen de achtergrond van deze procedurele gang van zaken, die hierna onder 3.2 tot en met 3.5 uitgebreider zal worden weergegeven, in samenhang bezien met het gegeven dat de waarde van deze partijen rundvlees door tijdsverloop in waarde afneemt, is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter ten aanzien van verzoeksters geen sprake van zodanig geringe gevolgen van de primaire besluiten dat de verzoeken om een voorlopige voorziening wegens gebrek aan spoedeisendheid reeds op voorhand niet voor een inhoudelijke beoordeling in aanmerking komen.
2. In dit geding is de volgende wet- en regelgeving van belang.
Richtlijn 97/78
Artikel 1 van de Richtlijn
1. De lidstaten verrichten de veterinaire controles voor producten uit derde landen die op een van de in bijlage I vermelde grondgebieden worden binnengebracht, overeenkomstig het bepaalde in deze richtlijn en in Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (..)
Artikel 2 van de Richtlijn
(…)
2. Voorts wordt verstaan onder:
(…)
b) „documentencontrole”: verificatie van de veterinaire certificaten, de veterinaire documenten of van andere documenten die een partij vergezellen;
c) „overeenstemmingscontrole”: verificatie door een visuele controle van de overeenstemming tussen de veterinaire certificaten, de veterinaire documenten of andere bij de veterinaire wetgeving voorgeschreven documenten en de producten;
(…)
j) „invoervoorwaarden”: de in de communautaire wetgeving vastgestelde veterinaire voorschriften waaraan in te voeren producten moeten voldoen;
(…)
Artikel 3 van de Richtlijn
1. De lidstaten zien erop toe dat er op een van de in bijlage I vermelde grondgebieden geen partijen uit een derde land worden binnengebracht die niet de bij deze richtlijn voorgeschreven veterinaire controles ondergaan hebben. (..)
Artikel 4 van de Richtlijn
(…)
4. Met uitzondering van de in de artikelen 9 tot en met 15 bedoelde specifieke gevallen, verricht de officiële dierenarts:
a) een overeenstemmingscontrole van iedere partij om zich ervan te vergewissen dat de producten in overeenstemming zijn met de gegevens die zijn vermeld in de certificaten of documenten waarvan de partij vergezeld gaat. Behalve in de gevallen van (…) omvat deze controle:
i) wanneer de producten van dierlijke oorsprong in containers aankomen, controle of de verzegeling die de officiële dierenarts (of de bevoegde autoriteit) heeft aangebracht, indien de communautaire wetgeving zulks voorschrijft, intact is en of de daarop vermelde gegevens overeenstemmen met de gegevens op het begeleidend document of certificaat;
ii) in de overige gevallen:
- voor alle soorten producten, controle op de aanwezigheid van de officiële stempels of merktekens of keuringsmerktekens voor identificatie van het land en de inrichting van oorsprong en op de overeenstemming van een en ander met de stempels en merktekens op het certificaat of document;(…)
Artikel 15 van de Richtlijn
1. Een lidstaat geeft toestemming voor wederinvoer van een door een derde land geweigerde partij uit de Gemeenschap afkomstige producten, indien
a) de producten vergezeld gaan van
i) het originele certificaat of een gewaarmerkt afschrift van de bevoegde autoriteit die het certificaat heeft afgegeven dat de producten begeleidt, onder vermelding van de redenen van de weigering en van de garantie dat aan de voorwaarden inzake opslag en vervoer van de producten voldaan is en waarop gepreciseerd wordt dat de betrokken producten geen bewerking hebben ondergaan;
ii) in het geval van verzegelde containers, een attest van de vervoerder waarin wordt verklaard dat de inhoud niet bewerkt of uitgeladen werd;
b) de betrokken producten een documentencontrole, een overeenstemmingscontrole en, in de in artikel 20 bedoelde gevallen, een materiële controle ondergaan;
c) de partij onder de in artikel 8, lid 4, bedoelde voorwaarden rechtstreeks teruggaat naar de inrichting van oorsprong in de lidstaat waar het certificaat is afgegeven en dat, wanneer die terugzending met vervoer door een andere lidstaat gepaard gaat, daartoe namens alle bij deze doorvoer betrokken lidstaten, vooraf toestemming is gegeven door de officiële dierenarts van de grensinspectiepost van de lidstaat waar de partij voor het eerst op een van de in bijlage I vermelde grondgebieden aankomt. (..)
Artikel 17 van de Richtlijn
(…)
2. Wanneer de veterinaire autoriteit aan de hand van de in deze richtlijn bedoelde controles vaststelt, dat het product niet aan de invoervoorwaarden voldoet of dat een onregelmatigheid is begaan, besluit de bevoegde autoriteit in overleg met de belanghebbende bij de lading of zijn vertegenwoordiger:
a) ofwel het product vanuit dezelfde grensinspectiepost binnen een termijn van ten hoogste 60 dagen met hetzelfde vervoermiddel terug te zenden naar een met de belanghebbende bij de lading overeengekomen plaats buiten de in bijlage I vermelde grondgebieden, voorzover hiertegen geen bezwaren bestaan in verband met de resultaten van de veterinaire keuring en de gezondheidsvoorschriften of de veterinairrechtelijke voorschriften. (…)
b) ofwel het product te vernietigen in de daarvoor bestemde inrichting zoals bedoeld in Richtlijn 90/667/EEG van de Raad van 27 november 1990 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de verwijdering en verwerking van dierlijke afvallen, voor het in de handel brengen van dierlijke afvallen en ter voorkoming van de aanwezigheid van ziekteverwekkers in diervoeders van dierlijke oorsprong (vissen daaronder begrepen) die het dichtst bij de grensinspectiepost gelegen is, indien terugzending onmogelijk is of de onder a) bedoelde termijn van 60 dagen verstreken is, of indien de belanghebbende bij de lading daar onmiddellijk mee instemt.
In afwachting van de terugzending van de in dit punt bedoelde producten of van de bevestiging van de motieven voor de afwijzing, worden de betrokken producten onder toezicht van de bevoegde autoriteit op kosten van de belanghebbende bij de lading opgeslagen door de bevoegde autoriteiten. (…)
BIJLAGE I van de Richtlijn: De in artikel 1 bedoelde grondgebieden (..)
19. Het grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden in Europa. (..)
Gezondheids- en welzijnswet voor dieren(GWWD)
Artikel 10 van de GWWD
1.Onze Minister kan het brengen in Nederland van dieren, produkten van dierlijke oorsprong, alsmede van andere produkten en voorwerpen die dragers van smetstof kunnen zijn, verbieden dan wel verbieden, indien niet wordt voldaan aan door hem te stellen regelen.
2.De in het eerste lid bedoelde regelen hebben in elk geval betrekking op:
a.de eisen waaraan de in het eerste lid bedoelde dieren, produkten of voorwerpen moeten voldoen;
b.de eisen waaraan de vervoermiddelen en de verpakkingen moeten voldoen;
c. het aanmelden van het voornemen om dieren, produkten of voorwerpen binnen te brengen;
d. het in overleg met Onze Minister van Financiën aanwijzen van douanekantoren in de zin van de wettelijke bepalingen, bedoeld in artikel 1:1, eerste en tweede lid, van de Algemene douanewet, waar de dieren, produkten of voorwerpen, die anders dan over de Belgisch-Nederlandse of de Duits-Nederlandse grens worden binnengebracht, moeten worden aangebracht;
e. het aanwijzen van de plaatsen waar dieren, produkten of voorwerpen, die via de Belgisch-Nederlandse of de Duits-Nederlandse grens worden binnengebracht, ter onderzoek moeten worden aangeboden;
f.de verklaringen welke op het douanekantoor, dan wel op een plaats als bedoeld in onderdeel e, moeten worden overgelegd en de eisen waaraan deze verklaringen moeten voldoen en
g. het onderzoek na het binnenbrengen in Nederland.
Artikel 11 van de GWWD
1.Onze Minister kan ten aanzien van in artikel 10, eerste lid, bedoelde, in Nederland gebrachte dieren, produkten en voorwerpen onder meer regelen stellen betreffende:
(…)
b. met betrekking tot produkten en voorwerpen:
1°.een nader onderzoek;
2°.de bestemming;
3°.het vervoer naar de plaats van onderzoek of de plaats van bestemming dan wel naar de plaats waar de zaken weer buiten Nederland worden gebracht.
(…)
Artikel 97 van de GWWD
1. In verband met door landen van bestemming gestelde eisen op veterinair gebied kan degene die dieren en produkten van dierlijke oorsprong anders dan in doorvoer buiten Nederland wil brengen, verzoeken een onderzoek van Rijkswege in te stellen, alsmede merken aan te brengen of bewijsstukken af te geven, ten bewijze dat voldaan is aan door die andere landen gestelde eisen. (..)
De Regeling veterinairrechtelijke voorschriften handel dierlijke producten(Regeling)
Aanhef: (..)
Gelet op: (..) - richtlijn nr. 97/78/EG van de Raad van de Europese Unie van 18
december 1997 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten die uit derde landen in de Gemeenschap worden binnengebracht (PbEG L 24); (..)
Gelet op de artikelen 10 en 11 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, (..)
Besluit: (..)
Artikel 3.2.1.1 van de Regeling
1.Het is verboden een dierlijk product als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van richtlijn nr. richtlijn 97/78/EG78/EG dat rechtstreeks afkomstig is uit een derde land in Nederland te brengen.
(…)
3.De verboden, bedoeld in het eerste en het tweede lid, zijn niet van toepassing indien is voldaan aan dit hoofdstuk.
Artikel 3.2.2.4 van de Regeling
1.De partij producten wordt bij aankomst op de grensinspectiepost ter controle aangeboden aan de keuringsdierenarts.
2.De controle vindt plaats overeenkomstig richtlijn nr. richtlijn 97/78/EG en verordening (EG) nr. 882/2004 en de krachtens die richtlijn en verordening vastgestelde communautaire uitvoeringsmaatregelen.

Artikel 3.2.3.2 van de Regeling

1. Ten aanzien van een partij in Nederland te brengen producten die eerder vanuit het grondgebied van de Europese Unie zijn verzonden naar een derde land en vervolgens door het derde land zijn geweigerd, gelden in aanvulling op paragraaf 3.2.2 de volgende voorwaarden:
a. de minister heeft toestemming verleend voor het brengen van deze partij in Nederland;
b. de partij gaat vergezeld van het originele certificaat, verleend door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van waaruit de partij was verzonden, dan wel van een door de bevoegde van dat derde land gewaarmerkt afschrift daarvan, met vermelding van:
1°. de redenen van weigering;
2°. de garantie dat aan de voorwaarden inzake opslag en vervoer is voldaan;
3°. de garantie dat de betrokken producten geen bewerking hebben ondergaan;
4°. ingeval de partij zich bevindt in een verzegelde container, een verklaring dat de inhoud van de container niet wordt bewerkt of uitgeladen;
c. de bevoegde autoriteit van de lidstaat van waaruit de partij was verzonden, heeft ingestemd met terugname van de partij;
d. de partij gaat rechtstreeks terug naar de inrichting van oorsprong, via verzegelde en lekvrije voertuigen of containers;
e. de uitvoeringsbepalingen, gesteld bij krachtens artikel 15, zesde lid, van richtlijn nr. 97/78/EEG vastgestelde communautaire uitvoeringsmaatregel.
2. Onder weigering door het derde land als bedoeld in het eerste lid, wordt mede verstaan het weigeren of niet afnemen van een partij door een afnemer in het derde land.
(..)
3. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende, in dit geding van belang zijnde, feiten en omstandigheden.
3.1.
Ekro heeft partijen diepgevroren rundvlees, kalfsvlees, zonder been, bestemd voor menselijke consumptie en voor vervoer geladen in twee containers (partijen rundvlees), verkocht aan een afnemer in Caïro, Egypte. Een officiële dierenarts van de NVWA heeft op
7 oktober 2014, respectievelijk 17 november 2014, per container voor de partijen een (veterinair) gezondheidscertificaat als bedoeld in artikel 79 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD) afgegeven, voor de uitvoer van deze partijen naar Egypte. De containers zijn op verschillende data per schip vervoerd van Rotterdam naar Alexandrië, Egypte, waar zij op 27 oktober 2014, respectievelijk 9 december 2014 zijn aangekomen. De partijen rundvlees zijn in Egypte niet bij de daartoe bevoegde autoriteiten ten invoer aangegeven. De containers zijn in Alexandrië opgeslagen in de Alexandria International Container Terminals (Terminal). De koper heeft de partijen rundvlees wegens door hem gestelde financiële problemen niet afgenomen. De partijen rundvlees zijn op 1 mei 2015, respectievelijk 26 mei 2015, terug verscheept naar Rotterdam. De bij vertrek uit Nederland aangebrachte zegels van de containers zijn voor vertrek vanuit Egypte verbroken en vervangen door andere zegels. Ten behoeve van de terugkomst en de invoer van de partijen rundvlees in de EU is door Blue Water Shipping een pre-arrival aangifte alsmede het Gemeenschappelijk Veterinair Document van Binnenkomst (GDB) ingediend en het verzoek gedaan om - in de bewoordingen van verzoeksters - de goederen na controle veterinair vrij te geven.
3.2.
Met twee (thans niet in geding zijnde) besluiten van 17 augustus 2015 heeft de NVWA de partijen rundvlees voor wederinvoer in de EU geweigerd omdat niet zou zijn voldaan aan de in artikel 15 van de Richtlijn vermelde voorwaarden voor wederinvoer van een door een derde land geweigerde partij uit de Gemeenschap afkomstige producten, daarin bestaande dat er niet een non-manipulatieverklaring van een bevoegde autoriteit zou zijn ingediend. Daarmee zou niet zijn voldaan aan artikel 2 van de Warenwetregeling Veterinaire controles (derde landen) (Warenwetregeling) waarin is vermeld dat het binnen Nederlands grondgebied brengen van eet- en drinkwaren, afkomstig uit een land dat niet behoort tot de Europese Unie, en het vervolgens verhandelen daarvan, geschiedt met inachtneming van de ter zake bij of krachtens de Richtlijn gestelde bepalingen. Tegen deze besluiten hebben verzoeksters bezwaar gemaakt. Tevens hebben zij de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
3.3.
Die voorzieningenrechter heeft in een uitspraak van 14 september 2015,
ECLI:NL:RBROT:2015:6580, overwogen dat geen sprake is van wederinvoer van partijen producten die door Egypte zouden zijn geweigerd. De twee containers zijn immers slechts teruggekomen omdat de afnemer de goederen niet kon betalen. Van aangifte bij de Egyptische autoriteiten is geen sprake geweest. Onder verwijzing naar de uitspraak van het College van 3 september 2009, ECLI:NL:CBB:2009:BK4116, is naar het oordeel van die voorzieningenrechter onder die omstandigheid geen sprake van een weigering in de zin van artikel 15 van de Richtlijn. Nu vaststaat dat het betrokken product uit de EU afkomstig is en niet gebleken is dat het in een derde land is ingevoerd, is artikel 15 van de Richtlijn niet van toepassing. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft vervolgens, met bepalingen over proceskosten en griffierecht, de voorlopige voorziening getroffen dat de besluiten van 17 augustus 2015 worden geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het tegen die besluiten gerichte bezwaar van verzoeksters.
3.4.
De NVWA heeft vervolgens geen medewerking verleend aan de uitvoering van die uitspraak, omdat de NVWA de onder 3.2 vermelde besluiten van 17 augustus 2015 heeft ingetrokken en nieuwe besluiten heeft aangekondigd. Aan de intrekking is het volgende ten grondslag gelegd: “Aangezien het hier gaat om een partij kalfsvlees waarvoor op grond van artikel 79 van de GWWD een gezondheidscertificaat is afgegeven voor de export naar Egypte en weer terugkomt op ditzelfde gezondheidscertificaat is de grondslag voor het terugkomen van de partij gelegen in de Regeling veterinairrechtelijke voorschriften handel dierlijke producten en niet de Warenwetregeling Veterinaire controles (derde landen).”
3.5.
Vervolgens heeft de NVWA, maar nu namens verweerder, met de twee thans in geding zijnde primaire besluiten, die elk betrekking hebben op één container met partijen rundvlees, de wederinvoer in de Europese Unie (hierna: EU) van de partijen opnieuw geweigerd. Verder is bepaald dat de besluiten in de plaats treden van de eerdere besluiten van 17 augustus 2015 en met terugwerkende kracht vanaf die datum in werking treden. Daartoe is het volgende overwogen. “Het betreft hier een partij vlees waarvoor op grond van artikel 79 van de GWWD een gezondheidscertificaat is afgegeven voor de export naar Egypte. Deze partij komt weer terug op het zelfde gezondheidscertificaat waardoor er sprake is van wederinvoer als bedoeld in artikel 15 van de richtlijn 97/78 in samenhang met de regeling veterinairrechtelijke voorschriften handel dierlijke producten. Omdat niet aan de eisen van wederinvoer wordt voldaan wordt de partij geweigerd.” In één van de besluiten is verder nog vermeld: “Er is geen non-manipulatie-verklaring van een bevoegde autoriteit ingediend.”
Het gaat om de volgende partijen:
container GDB aantal certificaat netto
nummer nummer colli nummer gewicht
besluit 1 MNBU3085221 15048391 1282 96643705 19361
besluit 2 PONU4887100 15048392 1289 97697718 20321
3.6.1.
Verzoeksters hebben tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. Tevens hebben zij de voorzieningenrechter op de hierna weer te geven gronden verzocht om de volgende voorlopige voorziening te treffen:
- Primair te oordelen dat verweerder ten onrechte en op onjuiste gronden oordeelt dat de goederen niet kunnen worden (weder)ingevoerd omdat geen non-manipulatie verklaring zou zijn ingediend en de besluiten te schorsen, althans verweerder te gebieden de goederen toe te staan voor invoer in de EU;
- Subsidiair te oordelen dat de GWWD en de Regeling niet van toepassing zijn;
- Meer subsidiair om te bepalen dat verweerder binnen één week na de uitspraak, althans binnen een vast te stellen termijn, een beslissing op bezwaar moet nemen en te bepalen dat verweerder hangende de bezwaar- c.q. de beroepsprocedure geen maatregelen ten uitvoer zal laten leggen of afdwingen ter vernietiging van de goederen;
- Die voorziening te treffen die het College juist acht;
- Met veroordeling van verweerder in de integrale proceskosten en de griffierechten.
3.6.2.
Verzoeksters hebben, zakelijk samengevat, het volgende aangevoerd. De primaire besluiten berusten op een onjuiste wettelijke grondslag. De GWWD is niet van toepassing omdat deze wet betrekking heeft op de, hier niet aan de orde zijnde, gezondheid van dieren. Artikel 15 van de Richtlijn is evenmin van toepassing. Daardoor mist de implementatie van artikel 15 van de Richtlijn in artikel 3.2.3.2. van de Regeling ook toepassing. Het tweede lid van dit artikel is bovendien aan de Regeling toegevoegd na de uitspraak van het College van 3 september 2009, ECLI:NL:CBB:2009:BK4116, omdat deze uitspraak verweerder kennelijk onwelgevallig was. Met de bepaling zoals die nu luidt wordt het weigeren of niet afnemen van een partij door een afnemer in het derde land alsnog onder de werking van artikel 15 van de Richtlijn gebracht. Het moge zo zijn dat wederinvoer een lichter regiem introduceert dan invoer, maar dat baat verzoeksters niet omdat er toch nog een non-manipulatieverklaring moet worden overgelegd. Dat is echter niet terecht. Er is bovendien een non-manipulatieverklaring overgelegd van de Terminal manager in Alexandrië. Zelfs als die niet toereikend zou zijn, is er geen reden de partijen te weigeren. Vastgesteld kan immers worden dat er aan de partijen geen enkel risico kleeft. Als deze partijen niet binnen de EU worden toegelaten moeten ze worden vernietigd. Deze gevolgen zijn disproportioneel gelet op de met de uitvoering van de regelgeving te dienen doelen.
3.6.3.
Dat er, zoals verweerder heeft gesteld, een reële kans op manipulatie van de partijen bestaat is volgens verzoeksters onjuist en vindt geen steun in de gedingstukken. De containers bevatten dezelfde partijen goederen die door de NVWA ten tijde van de uitvoer zijn gekeurd, goed bevonden en gecertificeerd. Dit blijkt uit een vergelijking van de met betrekking tot de partijen beschikbare documenten te weten; de primaire besluiten, de door verweerder voor de uitvoer verstrekte (veterinaire)gezondheidscertificaten, de uitgaande bills of lading, de inkomende waybills, en uit de non-manipulation certificaten van de Terminal manager in Alexandrië, de invoice en packing-list van Ekro en twee attesten van de vervoerder waaruit blijkt dat de goederen niet zijn gewijzigd of gemanipuleerd. Het aantal colli, het gewicht en de containernummers zijn op alle documenten identiek en kunnen ook - hoewel diep bevroren - fysiek gecontroleerd worden. Van elke container zijn 23 colli fysiek gecontroleerd middels een documenten-, overeenstemmings- en materiële controle (D.O.M.-controle). Hierbij is vastgesteld dat er geen fysische en of organoleptische afwijkingen zijn geconstateerd. Daarnaast kan worden vastgesteld, al dan niet aan de hand van een steekproef, dat de colli dezelfde zijn als die zijn uitgevoerd. Op de packing-list zijn de gewichten van de dozen vermeld. Die kunnen worden gecontroleerd. De dozen zijn ongewijzigd gesloten gebleven met bandverzegeling en de dozen en goederen zijn ongewijzigd voorzien gebleven van etiketten met unieke gegevens. De zegels van de containers zijn voor vertrek vanuit Egypte wel vervangen, omdat de containers naar Egyptisch voorschrift voor vertrek op inhoud moesten worden gecontroleerd door de havenautoriteiten. Het uitgaande zegel is aangebracht door de havenautoriteiten in Egypte. Nu uit het volgens verzoeksters niet van toepassing zijnde artikel 15 van de Richtlijn noch uit artikel 3.2.3.2. van de Regeling, noch uit de, hiervoor genoemde, uitspraak van het College, volgt dat de containers moeten terugkeren met dezelfde verzegeling, is aan de voorwaarden in die bepalingen voldaan. Er zijn derhalve meer dan voldoende waarborgen dat de partijen niet zijn gemanipuleerd.
3.6.4.
Verzoeksters hebben er voorts over geklaagd dat voorafgaand aan de primaire besluiten geen overleg met hen heeft plaatsgevonden en dat zij niet in de gelegenheid zijn gesteld een zienswijze in te dienen. Verzoeksters zijn daardoor in hun verdedigingsrecht geschaad. Verweerder heeft de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank en het daarin vermelde oordeel dat geen sprake is van wederinvoer in de zin van artikel 15 van de Richtlijn, naast zich neergelegd en heeft nieuwe besluiten genomen waaraan deze bepaling ten onrechte opnieuw ten grondslag is gelegd, hetgeen een weinig respectvolle proceshouding weerspiegelt.
3.7
Verweerder heeft de standpunten van verzoeksters in zijn schriftelijke reacties op het verzoek om voorlopige voorziening en ter zitting gemotiveerd weersproken.
4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.1.
Verzoeksters primaire stelling houdt, kortweg, in dat de primaire besluiten op een onjuiste wettelijke grondslag berusten, omdat de GWWD hier niet van toepassing is nu deze gezondheid van dieren als voorwerp heeft, terwijl diergezondheid hier, aldus verzoeksters, niet aan de orde is. De voorzieningenrechter volgt verzoeksters in die opvatting niet. Reeds uit de considerans van de GWWD blijkt dat bescherming van veiligheid van mens en dier één van de doelstellingen is geweest die de wetgever met deze wet wenste te realiseren. Ook het bepaalde in de hiervoor onder 2 vermelde artikelen 10 en 11 van de GWWD doet zien dat deze wet grondslag kan bieden aan regelingen die onder meer betrekking kunnen hebben op het brengen in Nederland van dieren en, voor zover van belang, produkten van dierlijke oorsprong, indien niet wordt voldaan aan te stellen regelen. Artikel 10, tweede lid, van de GWWD, doet zien dat de in het eerste lid bedoelde regelen in elk geval, onder meer, betrekking hebben op het aanmelden van het voornemen om dieren, produkten of voorwerpen binnen te brengen, op de verklaringen die op het douanekantoor moeten worden overgelegd, op de eisen waaraan deze verklaringen moeten voldoen en op het onderzoek na het binnenbrengen in Nederland. De kern van het tussen partijen bestaande geschil is dus, in ieder geval mede, gelegen binnen het toepassingsbereik van het hiervoor weergegeven normatieve kader. De voorzieningenrechter wordt in dit oordeel gesterkt nu de betreffende partijen rundvlees naar Nederland zijn teruggekomen, vergezeld door dezelfde, op artikel 79 van de GWWD terug te voeren, (veterinaire) gezondheidscertificaten als waarmee deze partijen naar Egypte zijn uitgevoerd. Dat verzoeksters menen dat de door verweerder ingeroepen bepalingen onjuist zijn toegepast is een andere zaak, die hierna aan de orde komt.
4.2.
Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of de betrokken partijen rundvlees vergezeld gaan van toereikende documenten teneinde deze goederen ter menselijke consumptie in de EU te kunnen binnenbrengen. Verzoeksters stellen zich op het standpunt dat zulks het geval is, althans dat de documenten die voorhanden zijn het gemis van een document afkomstig van een officiële Egyptische autoriteit goedmaken. Verweerder heeft dat standpunt bestreden. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
4.3.
Artikel 3.2.3.2, eerste lid, aanhef en onder b van de Regeling bepaalt, voor zover thans van belang, dat, in aanvulling op paragraaf 3.2.2, de partij vergezeld gaat van het originele certificaat met vermelding van de garantie dat aan de voorwaarden inzake opslag en vervoer is voldaan en de garantie dat de betrokken producten geen bewerking hebben ondergaan. Het is deze verklaring – partijen spreken in dit verband over een non-manipulatieverklaring – die volgens verweerder ontbreekt en waarvan het gemis volgens verweerder niet kan worden goedgemaakt door de documenten waarop verzoeksters hebben gewezen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het gelijk hier aan de zijde van verweerder is. Regelgeving en de omstandigheden van dit geval (de partijen rundvlees hebben zeven maanden vermoedelijk op een terminal in Egypte gestaan) rechtvaardigen dat verweerder hier een verklaring verlangt van een officiële Egyptische autoriteit. Een zodanige verklaring ontbreekt. De verklaringen, één per container, waarop verzoeksters een beroep doen, elk afkomstig van een terminal manager van Alexandria International Container Terminals in Egypte, zijn niet een zodanige verklaring en behoefden daar, voor de toepassing van de hier aan de orde zijnde regelgeving, ook niet mee op één lijn worden gesteld. Eén en ander nog geheel afgezien van het feit dat één van deze verklaringen niet is ondertekend en het daarop vermelde gewicht niet overeenkomt met hetgeen op het veterinaire gezondheidscertificaat en de bill of lading is vermeld.
4.4.
De andere documenten waarop verzoeksters hebben gewezen kunnen het gemis van een verklaring van een officiële Egyptische autoriteit niet, althans niet voldoende, goed maken. Gelet op de stukken en het onderzoek ter zitting, moet immers worden aangenomen dat de containers geruime tijd in Egypte zijn geweest en daar zijn geopend, terwijl van toezicht van een officiële autoriteit daarbij niet is gebleken. Aldus komt er ook weinig betekenis toe aan de inkomende waybills en de attesten van de vervoerder, inhoudende dat de goederen niet zijn gewijzigd of gemanipuleerd, nu deze verklaringen niet kunnen voortbouwen op een verklaring van een officiële Egyptische autoriteit.
4.5.
De voorzieningenrechter heeft er bij het vormen van zijn oordeel niet aan voorbij gezien dat verzoeksters onder meer hebben bepleit dat de in artikel 3.2.3.2 van de Regeling vervatte vereisten en dus ook artikel 15 van de Richtlijn hier niet toepasselijk zijn, nu er geen sprake is van wederinvoer. Daarbij hebben zij tevens gewezen op de, hiervoor nader aangeduide, uitspraak van het College van 3 september 2009. Verwijzing naar die uitspraak kan verzoeksters niet baten omdat ten tijde van die uitspraak het huidige tweede lid van artikel 3.2.3.2 niet bestond en, blijkens bedoelde uitspraak, juist de afwezigheid van een zodanige bepaling een cruciale rol vervulde in de oordeelsvorming van het College. Daar komt bij dat in het daar aan de orde zijnde geval kennelijk wel een non-manipulatie verklaring van de officiële autoriteiten voorhanden was, zij het voorzien van een onleesbaar daarop geplaatst stempel. Dat de Regeling inmiddels is gewijzigd, in dier voege dat onder de weigering door het derde land als bedoeld in het eerste lid van artikel 3.2.3.2 mede wordt verstaan het weigeren of niet afnemen van een partij door een afnemer in het derde land, heeft weliswaar kritiek van de zijde van verzoeksters uitgelokt, maar brengt het treffen van een voorlopige voorziening niet dichterbij. Door deze wijziging - geheel daargelaten de vraag of een zodanige wijziging zich verdraagt met het daaromtrent bepaalde in de Richtlijn - is het bij wederinvoer toepasselijke regiem, dat lichter is dan het regiem voor invoer, slechts verruimd en worden verzoeksters daardoor op zichzelf niet geschaad.
4.6
Wanneer het binnenbrengen van de betrokken partijen, zoals hier, niet voldoet aan de vereisten voor wederinvoer resteren slechts de regels die gelden voor invoer terwijl dan – afgezien van eventuele andere redenen om de partijen te weigeren – in ieder geval een veterinair gezondheidscertificaat van de Egyptische autoriteiten is vereist. Vaststaat dat een zodanig stuk niet voorhanden is. Aansluiting zoekend bij rechtspraak van het College (zie, mutatis mutandis, bijvoorbeeld de uitspraak van 15 september 2014; ECLI:NL:CBB:2014:339, r.o. 5.7, tweede volzin) betekent het voorgaande dat verweerder de betrokken partijen op de door hem aangevoerde gronden, naar voorlopig oordeel, terecht heeft geweigerd.
4.7
Al hetgeen verzoeksters verder hebben aangevoerd geeft evenmin aanleiding de gevraagde voorlopige voorziening te treffen. Zo verzoeksters al in hun verdedigingsrechten zouden zijn geschaad is met name niet aannemelijk geworden dat een ander verloop van de voorbereiding van de primaire besluiten tot een andere, door verzoeksters gewenste, uitkomst had kunnen of moeten leiden. Zie de arresten van het Hof van Justitie van de EU van 8 december 2008 in de zaak C-349/07, ECLI: EU:C: 2008:746 (Sopropé), van 3 juli 2014 in de zaken C-129/13 en C-130/13, ECLI: EU: C:2014:2041(Kamino) en HR 26 juni 2015, nr. 10/02774bis, ECLI:NL:HR:2015:1666. Aan verzoeksters kan tenslotte op zich zelf worden toegegeven dat het negeren van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam zonder daartoe bij deze eerst een verzoek om opheffing van de getroffen voorlopige voorziening te hebben gevraagd, minst genomen, weinig elegant is, maar ook die omstandigheid brengt het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening in de onderhavige procedure niet dichterbij.
4.8
De voorzieningenrechter ziet tenslotte evenmin aanleiding om bij wijze van voorlopige voorziening een termijn te bepalen waarbinnen verweerder een beslissing op bezwaar moet nemen of te bepalen dat verweerder hangende de bezwaar- of beroepsprocedure geen maatregelen zal nemen ter vernietiging van de goederen, als waarom door verzoeksters is verzocht, omdat van onverwijlde spoed die noopt tot het treffen van deze voorzieningen niet is gebleken. De voorzieningenrechter wijst er in dit verband op dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat hij voortvarendheid zal betrachten bij het nemen van besluiten op de tegen de primaire besluiten aangevoerde bezwaren en dat hij hangende de bezwaarprocedure verzoeksters niet zal houden aan de in de primaire besluiten vermelde termijn van zestig dagen waarbinnen de partijen rundvlees moeten worden uitgevoerd of vernietigd. De partijen rundvlees zullen hangende bezwaar in diepgevroren toestand bewaard blijven. Indien verweerder, onverhoopt, toch niet tijdig beslist biedt de Awb verzoeksters procedurele middelen om de besluitvorming te bespoedigen.
4.9.
De conclusie is dat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden afgewezen.
4.1
Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. Winter, in aanwezigheid van mr. J.W.E. Pinckaers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 november 2015.
w.g. R.R. Winter w.g. J.W.E. Pinckaers
Afschrift verzonden aan partijen op: