Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Uitspraak van de meervoudige kamer van 20 maart 2014 in de zaak tussen
[naam], appellant
de Minister van Infrastructuur en Milieu, verweerder
Procesverloop
1. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast hetzij op een bedrag ineens, hetzij op een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd, dan wel per overtreding van de last.
2. Het bestuursorgaan stelt tevens een bedrag vast waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd.
3. De bedragen staan in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom.
- de bestuurder van het voertuig met kenteken XN-SH-68 claxonneerde en hun richting op keek;
- verbalisanten zagen dat het voertuig keerde en in hun richting reed;
- verbalisanten zagen dat de bestuurder wederom oogcontact met hen zocht en maakte. Dit gaf hen het gevoel dat zij uitgenodigd werden om bij hem in zijn auto te mogen stappen;
- de bestuurder toeliet dat verbalisanten in de auto stapten;
- de bestuurder meteen vroeg, zonder verder een gesprek aan te knopen: “Waar heen?”
- de bestuurder verbalisanten bij het uitstappen vragend bleef aankijken zonder iets te zeggen. Hierop heeft verbalisant aan bestuurder gevraagd: “Hoeveel?”. Hierop hoorden verbalisanten de bestuurder zeggen: “3 euro.” Het was verbalisanten duidelijk dat de bestuurder 3 euro wilde hebben voor de rit;
- zoals verbalisanten tijdens de briefing is geïnstrueerd hebben zij de bestuurder geen enkele aanleiding gegeven tot deze rit.
(1) de kosten die de snorder bespaart doordat hij taxivervoer verricht zonder een daartoe verleende vergunning (dit betreft onder meer de kosten voor de aanvraag van de ondernemingsvergunning, chauffeurspas, vergunningbewijzen, kosten voor opleiding en de kosten om het voertuig in overeenstemming te brengen met de daaraan gestelde wettelijke eisen, met een totaal gemiddelde van € 3.500,-);
(2) de omzet die een overtreder met het snorren behaalt bij het beperkt aanbieden van taxivervoer. Ten aanzien van de hoogte van de te behalen omzet gaat verweerder uit van een beperkte dienstduur van een snorder van 4 uur per dag en een gemiddelde aantal (weekend)dienstdagen van 30 per jaar. Dit aantal vermenigvuldigt verweerder met de gemiddelde ritprijs die door een snorder wordt gevraagd. Omdat verweerder van belang acht dat de last onder dwangsom een effectieve werking heeft en de overtreder ertoe zal brengen dat hij de overtreding niet nogmaals begaat, heeft verweerder op de gemiddeld te behalen omzet een hem redelijk voorkomende vermenigvuldigingsfactor toegepast. Aldus heeft verweerder in zijn beleidsregels de hoogte van de dwangsom bij overtreding van artikel 76, lid 1, van de Wp 2000 vastgesteld op een bedrag van € 10.000,- per overtreding.
€ 200.000,- stelt het College vast dat verweerder dit bedrag in de Beleidsregels niet heeft gemotiveerd.
Het College bepaalt derhalve dat aan het slot van de aan appellant gerichte last van 29 mei 2012 de zinsnede “totdat een maximum van € 100.000,- zal zijn bereikt.” wordt vervangen door: “totdat een maximum van € 40.000,- zal zijn bereikt.”
€ 487,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat in het besluit van 29 mei 2012 de zinsnede “totdat een maximum van
€ 100.000,- zal zijn bereikt.” wordt vervangen door: “totdat een maximum van
€ 40.000,- zal zijn bereikt.”;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 156,- aan appellant te vergoeden;