In deze zaak heeft Chipshol Holding B.V. hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin een handhavingsverzoek werd afgewezen. Chipshol beschuldigde Schiphol van misbruik van een economische machtspositie door overheidsbesluiten en -procedures te beïnvloeden, waardoor zij als concurrent werd uitgesloten van de markt voor luchthavengebonden gebiedsontwikkeling. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) had eerder de klacht van Chipshol afgewezen, met de conclusie dat Schiphol's gedragingen niet als misbruik konden worden gekwalificeerd. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven bevestigde deze conclusie en oordeelde dat ACM het juiste beoordelingskader had gehanteerd, gebaseerd op het arrest ITT Promedia. Het College stelde vast dat de gedragingen van Schiphol niet uitsluitend gericht waren op het tergen van Chipshol en dat er geen bewijs was voor een planmatig karakter van de acties van Schiphol. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Tevens werd ACM veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van Chipshol en het griffierecht.