ECLI:NL:CBB:2015:273
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van procesbelang bij niet-ontvankelijkheid van beroep tegen zendvergunning
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 31 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 2 oktober 2014. De appellant, vertegenwoordigd door mr. O.F.V. de Bruijne, had hoger beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn beroep door de rechtbank. De rechtbank had geoordeeld dat er geen procesbelang bestond, omdat de minister van Economische Zaken, Agentschap Telecom, appellant een zendvergunning had verleend conform zijn aanvraag. De appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister, maar de rechtbank oordeelde dat hij geen schade had geleden en dus geen belang had bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit.
Tijdens de zitting op 19 juni 2015 heeft de minister zich laten vertegenwoordigen door mr. J.I.M. van der Vange en R.A. Huiskens. De appellant had een zendvergunning aangevraagd om verslag te doen van de Koninginnedagfestiviteiten op 30 april 2013. De verleende vergunning was geldig tot en met die datum, maar appellant had twijfels over de geldigheid en had geen gebruik gemaakt van de vergunning. Het College heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen procesbelang was, omdat de vergunning volledig was ingewilligd en appellant geen schade had geleden door het bestreden besluit.
Het College heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de beslissing van het College is definitief. De zaak benadrukt het belang van procesbelang in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor appellanten om aan te tonen dat zij daadwerkelijk schade hebben geleden om ontvankelijk te zijn in hun beroep.