ECLI:NL:CBB:2015:273

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
31 juli 2015
Publicatiedatum
5 augustus 2015
Zaaknummer
AWB 14/723
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van procesbelang bij niet-ontvankelijkheid van beroep tegen zendvergunning

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 31 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 2 oktober 2014. De appellant, vertegenwoordigd door mr. O.F.V. de Bruijne, had hoger beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn beroep door de rechtbank. De rechtbank had geoordeeld dat er geen procesbelang bestond, omdat de minister van Economische Zaken, Agentschap Telecom, appellant een zendvergunning had verleend conform zijn aanvraag. De appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister, maar de rechtbank oordeelde dat hij geen schade had geleden en dus geen belang had bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit.

Tijdens de zitting op 19 juni 2015 heeft de minister zich laten vertegenwoordigen door mr. J.I.M. van der Vange en R.A. Huiskens. De appellant had een zendvergunning aangevraagd om verslag te doen van de Koninginnedagfestiviteiten op 30 april 2013. De verleende vergunning was geldig tot en met die datum, maar appellant had twijfels over de geldigheid en had geen gebruik gemaakt van de vergunning. Het College heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen procesbelang was, omdat de vergunning volledig was ingewilligd en appellant geen schade had geleden door het bestreden besluit.

Het College heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de beslissing van het College is definitief. De zaak benadrukt het belang van procesbelang in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor appellanten om aan te tonen dat zij daadwerkelijk schade hebben geleden om ontvankelijk te zijn in hun beroep.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 14/723
15300

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 juli 2015 op het hoger beroep van:

[naam] , te [plaats] , appellant

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 oktober 2014, kenmerk ROT 13/5214, in het geding tussen

appellant

en

de minister van Economische Zaken, Agentschap Telecom, (de minister)

(gemachtigde: mr. O.F.V. de Bruijne).

Procesverloop in hoger beroep

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 2 oktober 2014 (ECLI:NL:RBROT:2014:7958).
De minister heeft een reactie op het hogerberoepschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2015. Appellant is verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.I.M. van der Vange en R.A. Huiskens (gemachtigden). De door appellant voor de zitting opgeroepen getuige is niet verschenen.

Grondslag van het geschil

1.1
Bij besluit van 17 april 2013 heeft de minister appellant een zendvergunning verleend.
1.2
Bij besluit van 5 juli 2013 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van appellant tegen het besluit van 17 april 2013 ongegrond verklaard.

Uitspraak van de rechtbank

2 De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt het procesbelang bij het beroep, omdat vergunning is verleend conform de aanvraag van appellant. Voorts heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van het bestreden besluit schade heeft geleden, zodat hij ook in die zin geen procesbelang heeft bij een inhoudelijk rechtsoordeel.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

3.1
Ter beoordeling van het College staat of de rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Appellant heeft aangevoerd dat de vergunning, anders dan de rechtbank heeft aangenomen, niet is verleend conform zijn aanvraag.
3.2
Het is een ongeschreven regel van procesrecht dat geen beroep kan worden ingesteld als daar geen belang bij bestaat. Het doel dat de indiener met zijn beroep wil bereiken moet hij ook daadwerkelijk kunnen bereiken én het resultaat moet voor hem feitelijke betekenis hebben. Als ieder processueel belang ontbreekt, is het beroep niet-ontvankelijk.
3.3
Appellant heeft een zendvergunning gevraagd teneinde op 30 april 2013 verslag te kunnen doen van de Koninginnedagfestiviteiten. In de verleende zendvergunning staat (in artikel 3) dat deze in werking treedt op 29 april 2013 en wordt ingetrokken op 30 april 2013. Appellant heeft daaruit afgeleid dat de zendvergunning alleen op 29 april 2013 geldig was en heeft daarover op of omstreeks 19 april 2013 telefonisch contact opgenomen met het Agentschap Telecom. Hem toen is verzekerd dat de vergunning (ook) op 30 april 2013 geldig was en de ingangsdatum 29 april 2013 alleen was gekozen om de uitzendapparatuur “te kunnen inregelen”. Toch heeft appellant geen gebruik durven maken van de zendvergunning, omdat die uitleg niet schriftelijk was bevestigd.
3.4
Hoewel de tekst van artikel 3 van de zendvergunning tot enige verwarring kan leiden over de geldigheidsduur, formuleert onderdeel 1 van de van de vergunning deel uitmakende bijzondere bepalingen volkomen helder “De vergunning is geldig is tot en met 30 april 2013”. De minister heeft de aanvraag van appellant daarmee volledig ingewilligd. Van enig belang bij een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit was geen sprake meer. Appellant stelt, door het bestreden besluit, schade te hebben geleden, bestaande uit een bedrag van € 50,- en de betaalde leges. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien op welke wijze appellant schade kan hebben geleden door de volledige honorering van zijn aanvraag. Ook hierin kan dus geen procesbelang worden gevonden. De omstandigheid dat appellant zelf ervoor heeft gekozen om geen gebruik te maken van de hem verleende vergunning, maakt dat niet anders. De rechtbank heeft het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard.
5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van mr. P.M. Okyay-Bloem, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2015.
w.g. R.C. Stam w.g. P.M. Okyay-Bloem