ECLI:NL:RBROT:2014:7958

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 oktober 2014
Publicatiedatum
30 september 2014
Zaaknummer
ROT 13/5214
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van vergunning en procesbelang bij beroep tegen intrekking

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 oktober 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen de minister van Economische Zaken, Agentschap Telecom, en een eiser die een vergunning had aangevraagd voor het gebruik van frequentieruimte. De vergunning werd verleend op 17 april 2013, maar werd op 30 april 2013 ingetrokken. Eiser stelde beroep in tegen het besluit van 5 juli 2013, waarin het bezwaar tegen de intrekking van de vergunning ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat eiser geen procesbelang had bij het beroep, omdat de vergunning was verleend conform zijn aanvraag en de termijn van de vergunning was verstreken. Eiser voerde aan dat de intrekking van de vergunning in strijd was met de rechtszekerheid en dat hij geen verplichting had om gebruik te maken van de vergunning. De rechtbank oordeelde echter dat eiser onvoldoende had aangetoond dat hij schade had geleden door het bestreden besluit en dat zijn keuze om geen gebruik te maken van de vergunning niet aan de verweerder kon worden tegengeworpen. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en wees de verzoeken om proceskostenveroordeling af. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 13/5214

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 oktober 2014 in de zaak tussen

[naam], te [woonplaats], eiser,
en

de minister van Economische Zaken, Agentschap Telecom, verweerder,

gemachtigde: R.A. Huiskens.

Procesverloop

Bij besluit van 17 april 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een vergunning verleend in de categorie Overige vergunningen, waarbij eiser is meegedeeld dat voor de verlening van de vergunning en de vergoeding voor het toezicht € 309,- is verschuldigd (hierna: de Vergunning).
Bij besluit van 5 juli 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1.1 Artikel 3.13, eerste lid, van de Telecommunicatiewet (Tw) bepaalt dat voor het gebruik van frequentieruimte, anders dan die welke in het frequentieplan is aangewezen als frequentieruimte waarvan het gebruik zonder vergunning is toegestaan, een vergunning is vereist.
1.2 In artikel 3.19, tweede lid, aanhef en onder c, van de Tw is bepaald dat een vergunning door Onze Minister kan worden ingetrokken indien een doelmatig gebruik van frequentieruimte dit vordert.
1.3 Artikel 3.1, eerste lid, van de Mediawet (Mw) geeft aan dat, onverminderd het bepaalde bij of krachtens de Tw, het verzorgen van een commerciële omroepdienst alleen is toegestaan met toestemming van het Commissariaat voor de Media (Commissariaat).
1.4 In artikel 6.9, eerste lid, van de Mw is bepaald dat het Commissariaat een natuurlijk persoon of een rechtspersoon toestemming kan verlenen voor het via een omroepzender verzorgen van een omroepdienst voor een bijzonder doel en met een beperkt bereik of van beperkte duur.
1.5 In artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat een beslissing op bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering.
1.6 In artikel 2 van de Vergunning is bepaald dat de Vergunning wordt verleend onder de bij de beschikking behorende bijzondere bepalingen.
1.7 Artikel 3 van de Vergunning bepaalt dat de beschikking in werking treedt op 29 april 2013 en wordt ingetrokken op 30 april 2013.
1.8 In de Bijzondere bepalingen behorend bij de beschikking is onder 1 ‘Duur van de vergunning’ bepaald dat de vergunning geldig is tot en met 30 april 2013. Onder 2 ‘Gebruiksdoel’ van de Bijzondere bepalingen wordt bepaald dat de frequentieruimte uitsluitend mag worden gebruikt ten behoeve van diverse Koninginnedag-festiviteiten in Schiedam.
2
Eiser voert in beroep aan dat in het bestreden besluit onterecht is geoordeeld dat intrekking van de Vergunning op 30 april 2013 niet strijdig is met de rechtszekerheid. Dat de Vergunning is verleend voor Koninginnedag-festiviteiten kan volgens eiser niet doorslaggevend zijn. Tevens voert eiser aan dat in redelijkheid niet valt in te zien waarom in de Vergunning de datum van intrekking van de Vergunning niet is bepaald op de dag, eerstvolgend op de laatste dag waarvoor de vergunning van kracht was. Hierom is het bestreden besluit in strijd met de rechtszekerheid.
Volgens eiser is het onjuist dat, zoals in het bestreden besluit is vermeld, het niet gebruik maken van de Vergunning voor rekening en risico van eiser komt. Er is volgens eiser geen rechtsplicht om van de Vergunning gebruik te maken. Tevens zou niet gezegd kunnen worden dat risico wordt genomen met het niet gebruik maken van de Vergunning.
Eiser stelt dat een snelle intrekking vanwege doelmatig frequentiegebruik niet geloofwaardig is. Voor zover eiser bekend is, is tenminste in de afgelopen vijf jaar door het Commissariaat geen toestemming gegeven voor een bijzonder doel waarvoor iemand heeft uitgezonden vanuit de gemeente Schiedam. Hierdoor is het volgens eiser niet aannemelijk dat de in de Vergunning genoemde frequentie vanaf 30 april 2013 vergund zou kunnen worden aan een andere aanvrager. Hierbij is van belang dat het om klein-vermogen toepassingen in de FM-band gaat. Volgens eiser is het bestreden besluit op dit punt onvoldoende gemotiveerd en derhalve strijdig met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
Eiser is tenslotte van mening dat in het bestreden besluit is uitgegaan van een verkeerde grondslag van de door het Commissariaat gegeven toestemming. Volgens eiser heeft artikel 3.1 van de Mw geen betrekking op zijn omroepdienst nu de toestemming van het Commissariaat is verleend op basis van artikel 6:9 van de Mw.
3
Verweerder stelt in beroep dat eiser in zijn aanvraag van 7 maart 2013 heeft verzocht om een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte op 30 april 2013. Verweerder heeft deze vergunning geheel overeenkomstig de aanvraag van eiser aan hem verleend. Dit wordt door eiser ook niet betwist. Verweerder is van mening dat eiser geen procesbelang heeft bij een beslissing op zijn beroep. Verweerder heeft de rechtbank verzocht eiser niet-ontvankelijk te verklaren.
4.1
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser geen procesbelang heeft bij deze procedure. De Vergunning is conform eisers aanvraag verleend (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2008:BC2120).
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep is sprake van voldoende procesbelang indien het resultaat, dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben (zie onder meer de uitspraak van 9 maart 2010, ECLI:NL:CRVB:2012:BL8805).
De rechtbank ziet in de beroepsgronden van eiser, anders dan dat deze op formele punten opmerkingen plaatst bij het besluitvormingstraject door verweerder, geen belangen geformuleerd, die een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit vergen.
4.2
De rechtbank overweegt verder dat eiser, die in zijn brief van 14 juli 2014 aangeeft een forfaitair bedrag van € 50,-- als schade van verweerder vergoed te willen zien, niet aannemelijk heeft gemaakt als gevolg van het bestreden besluit schade te hebben geleden, zodat ook in die zin (proces)belang bij een inhoudelijk rechtsoordeel ontbreekt. Dat eiser kennelijk geen gebruik heeft gemaakt van de aan hem verleende vergunning is zijn eigen keuze geweest en kan niet aan verweerder worden tegengeworpen. Indien eiser vragen had gehad over de reikwijdte van de aan hem verleende vergunning, dan had hij zich met vragen tijdig, voor 30 april 2013, tot verweerder kunnen wenden.
5
Het beroep is niet-ontvankelijk.
6
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Strien, rechter, in aanwezigheid van
R.P. Evegaars, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.