ECLI:NL:CBB:2015:245

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
3 juli 2015
Publicatiedatum
29 juli 2015
Zaaknummer
AWB 14/262
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van korting op bedrijfstoeslag wegens te late indiening van de Gecombineerde Opgave 2013

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 3 juli 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vennootschap onder firma en de staatssecretaris van Economische Zaken. De vennootschap had een bedrijfstoeslag aangevraagd voor het jaar 2013 op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. De staatssecretaris had echter een korting van 7% toegepast op de uitbetaling van de bedrijfstoeslag, omdat de aanvraag te laat was ingediend. De vennootschap stelde dat zij al het mogelijke had gedaan om de aanvraag tijdig in te dienen en dat de blokkering van haar account door de staatssecretaris op 10 mei 2013 een tijdige indiening onmogelijk maakte. De vennootschap had de wijziging van de rechtsvorm van haar bedrijf gemeld bij de Kamer van Koophandel, wat leidde tot de blokkering van haar account.

Het College overwoog dat het de verantwoordelijkheid van de vennootschap is om tijdig haar aanvraag in te dienen en dat het risico dat de aanvraag niet tijdig bij de staatssecretaris aankomt bij de vennootschap ligt. De termijn voor de indiening van de Gecombineerde Opgave 2013 eindigde op 15 mei 2013, maar de aanvraag werd pas op 27 mei 2013 ontvangen, wat resulteerde in een korting van 7%. De vennootschap had niet tijdig een beroep op overmacht gedaan, waardoor dit beroep niet kon slagen. Het College concludeerde dat de vennootschap niet aannemelijk had gemaakt dat zij voldeed aan de criteria voor overmacht en dat de omstandigheden die zij aanvoerde voor haar rekening en risico kwamen.

De uitspraak van het College bevestigt dat de indieningstermijnen strikt moeten worden nageleefd en dat het risico van een te late indiening bij de aanvrager ligt. Het beroep van de vennootschap werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 14/262
5101

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juli 2015 in de zaak tussen

de vennootschap onder firma [naam] , te [plaats] , appellante

(gemachtigde: ing. J. Voets),
en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. de Vries).

Procesverloop

Bij besluit van 24 december 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de bedrijfstoeslag van appellante voor het jaar 2013 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (de Regeling) vastgesteld.
Bij besluit van 21 maart 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2015. Partijen zijn verschenen bij hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Appellante is landbouwer en heeft met de Gecombineerde Opgave 2013 de uitbetaling aangevraagd van haar toeslagrechten. Appellante voert dit bedrijf per 1 januari 2012 in de vorm van een vennootschap onder firma. Tot die datum exploiteerde een van de twee vennoten het landbouwbedrijf als eenmanszaak. Op 17 april 2013 heeft appellante de wijziging van de rechtsvorm van het bedrijf aan de Kamer van Koophandel (KvK) gemeld. Naar aanleiding van een melding van de KvK over de uitschrijving van genoemde eenmanszaak uit het handelsregister heeft verweerder de toegang tot het account van het bedrijf op de website van verweerder geblokkeerd. Op 10 mei 2013 heeft verweerder dit per brief aan appellante medegedeeld. Op 13 mei 2013 heeft appellante met een adviseur geprobeerd de digitale Gecombineerde Opgave 2013 in te dienen, maar dit mislukte omdat de inlogcodes niet werkten. Appellante heeft toen een papieren versie van de Gecombineerde Opgave aangevraagd en heeft deze ontvangen op 17 mei 2013. Verweerder heeft deze op 22 mei 2013 ondertekende opgave ontvangen op 27 mei 2013. In het primaire besluit heeft verweerder een korting van 7% toegepast op de uitbetaling van de bedrijfstoeslag van appellante voor het jaar 2013 wegens te late indiening.
2. In geschil is of verweerder terecht heeft besloten deze korting toe te passen op de bedrijfstoeslag van appellante wegens het overschrijden van de indieningstermijn van de Gecombineerde Opgave 2013.
3. Appellante stelt dat zij al het mogelijke heeft gedaan om de aanvraag bedrijfstoeslag tijdig in te dienen. Dit zou moeten leiden tot enige coulance van verweerder. Dit te meer nu verweerder in 2014 wel een gelegenheid tot uitstel heeft geboden voor het indienen van de Gecombineerde Opgave 2014. Daarnaast stelt appellante dat de blokkering van haar account op 10 mei 2013 ervoor zorgde dat een tijdige indiening onmogelijk was. Het aanvragen van een nieuw wachtwoord ging immers gepaard met een wachttijd van 5 dagen en de uiterste datum van indiening was 15 mei 2013. Appellante stelt ten slotte dat verweerder de toegang tot haar account niet binnen de indieningsperiode voor de Gecombineerde Opgave 2013 en zonder aankondiging had mogen blokkeren.
4. Verweerder bevestigt dat hij de toegang tot ‘Mijn dossier’ van appellante heeft geblokkeerd na een melding van appellante bij de KvK met betrekking tot de bedrijfsoverdracht per 1 januari 2012. Dit resulteerde in de uitschrijving van het KvK-nummer van de eenmanszaak uit het handelsregister van de KvK. Uit veiligheidsoverwegingen heeft verweerder de toegang van appellante tot ‘Mijn dossier’ vervolgens geblokkeerd. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat het hier gaat om geautomatiseerde processen. De bedrijfsoverdracht is bij verweerder op 23 mei 2013 gemeld.
Verweerder heeft de Gecombineerde Opgave 2013 van appellante niet tijdig ontvangen en een korting van 7% toegepast. De enige mogelijkheid voor verweerder om van de korting af te zien, is een geslaagd beroep op overmacht. Nu appellante heeft verzuimd om de gestelde overmachtssituatie te melden binnen de daarvoor geldende termijn van 10 werkdagen vanaf de dag waarop dit mogelijk was, kan dit beroep niet slagen.
5.1
Het College stelt, onder verwijzing naar zijn uitspraak van 26 november 2014
(ECLI:NL:CBB:2014:449) voorop, dat het de verantwoordelijkheid is van appellante, als
aanvrager van de subsidie, om tijdig haar aanvraag in te dienen. Het risico dat de aanvraag
verweerder niet tijdig bereikt ligt bij appellante.
5.2
Volgens het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 11 november
2004 (ECLI:EU:C:2004:714) is een aanvraag slechts tijdig ingediend indien zij voor de afloop
van de termijn door de bevoegde instantie is ontvangen. De termijn voor de indiening van de
Gecombineerde Opgave 2013 eindigde op 15 mei 2013. Op grond van artikel 23, eerste lid
van Verordening (EG) 1122/2009 is verweerder, behoudens overmacht en uitzonderlijke
omstandigheden, gehouden bij de indiening van een steunaanvraag na de desbetreffende
uiterste datum een verlaging van 1% per werkdag toe te passen op de bedragen waarop de
landbouwer recht zou hebben gehad als de aanvraag tijdig was ingediend. Verweerder heeft
de aanvraag van appellante ontvangen op 27 mei 2013. Dit is zeven werkdagen te laat, wat
leidt tot een korting van 7%.
5.3
Appellantes betoog houdt in dat hierop een uitzondering zou moeten worden gemaakt,
omdat het niet tijdig aanvragen van uitbetaling van haar toeslagrechten het gevolg is van een
situatie van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden. Dit betoog slaagt niet. Hiertoe
overweegt het College dat appellante zich pas in haar bezwaarschrift van 3 februari 2014
heeft beroepen op de omstandigheden die de te late indiening van de aanvraag zouden hebben
veroorzaakt. Zij heeft daarom verzuimd om de gestelde overmachtssituatie te melden binnen
tien werkdagen vanaf de dag waarop dit mogelijk was, zoals is voorgeschreven in artikel 75,
tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1122/2009. Alleen al om die reden kan het beroep op
overmacht niet slagen.
5.4
Afgezien hiervan heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat zij voldoet aan de
criteria van overmacht zoals gehanteerd op grond van de vaste rechtspraak van het Hof van
Justitie van de Europese Unie (zie onder meer het arrest van 11 juli 2002, Käserei
Champignon Hofmeister GmbH & Co. KG, C-210/00, Jur. I-6453, punt 79). De
omstandigheden dat appellante de wijziging van haar bedrijfsvorm laat heeft gemeld bij de
KvK en verweerder en dat zij na ontvangst van de reeds genoemde brief van verweerder van
11 mei 2013 niet direct contact heeft opgenomen met verweerder om te bewerkstelligen dat
zij haar aanvraag tijdig zou kunnen indienen, dienen voor rekening en risico van appellante te
blijven. Dat de adviseur van appellante het druk had, neemt bovendien niet weg dat appellante
zelf contact had kunnen opnemen met verweerder.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C. Stuldreher, in aanwezigheid van mr. W.M.J.A. Duret, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2015.
w.g. S.C. Stuldreher w.g. W.M.J.A. Duret